Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:984, 23/859 en 23/860

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:984, 23/859 en 23/860

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/01916)

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen accijns opgelegd. Het hof is van oordeel dat de heffing van accijns niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het (ongestoord genot van) eigendom als bedoeld in artikel 17 EU- Handvest en/of artikel 1 EP EVRM. Ook levert de heffing van accijns in dit geval geen verboden dubbele vervolging/bestraffing op. Wel kan één naheffingsaanslag in het licht van de vrijspraak van de strafrechter niet in stand blijven. Het handhaven van die naheffingsaanslag zou naar het oordeel van het hof in strijd komen met artikel 6 EVRM. De betreffende naheffingsaanslag wordt daarom vernietigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 23/859 en 23/860

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 mei 2023, nummers BRE 21/1390 en 21/1391, in het geding tussen belanghebbende,

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft twee naheffingsaanslagen accijns over de periode 1 januari 2018 tot 1 februari 2018 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) is onderzoek gedaan of belanghebbende accijnsgoederen voorhanden had die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (hierna: de WA) in de heffing betrokken zijn (hierna: het FIOD-onderzoek). Het dossier met de naam “GOUDVIS” bevat een overzichtsproces-verbaal (hierna: het OPV). In het OPV staan onder meer verslagen van tapgesprekken die plaats hebben gevonden in de periode van 6 januari 2018 tot en met 17 januari 2018.

2.2.

Belanghebbende is op 17 januari 2018 aangehouden door de politie als bestuurder van een bestelbus met daarin 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten. Het Openbaar Ministerie heeft deze sigaretten in beslag genomen en deze zijn vervolgens onder ambtelijk toezicht vernietigd.

2.3.

De inspecteur heeft naar aanleiding van het FIOD-onderzoek aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd voor het voorhanden hebben van de onder 2.2. vermelde 1.000.000 stuks sigaretten (hierna: naheffingsaanslag I). Tevens heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het voorhanden hebben van nog eens 3.500.000 sigaretten (hierna: naheffingsaanslag II) (naheffingsaanslag I en naheffingsaanslag II hierna gezamenlijk: de naheffingsaanslagen). Naheffingsaanslag I is opgelegd naar een bedrag van € 181.855. Tevens is bij beschikking € 8.936 belastingrente in rekening gebracht. Naheffingsaanslag II is opgelegd naar een bedrag van € 636.491. Tevens is bij beschikking € 31.276 belastingrente in rekening gebracht. In de vooraankondiging naheffing van 18 mei 2020 is hierover het volgende vermeld:

Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD, naar het

voorhanden van accijnsgoederen die niet in de heffing zijn betrokken en de

juistheid van de afdracht van de accijns van de hierbij aangetroffen

accijnsgoederen het volgende:

Uit het zaaks-proces verbaal met nummer [nummer] blijkt dat u betrokken bent bij

het voorhanden hebben van 4.500.000 stuks sigaretten.

Derhalve houdt ik u verantwoordelijk voor het leveren en voorhanden hebben van

sigaretten in de periode van 15 t/m 17 januari 2018, welke niet in de Nederlandse

accijnsheffing zijn betrokken, omdat er geen Nederlandse accijnszegels op zaten

waaruit blijkt dat de sigaretten wel in de heffing waren betrokken.

Hierdoor bent u accijns verschuldigd op grond van artikel 51 lid 1 letter b van de

Wet op de Accijns.

Het genoemde bedrag van de verschuldigde accijns is berekend aan de hand van

de gegevens zoals is aangegeven op pagina 2 van deze brief.

Op grond van artikel 20 lid 1 Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna:

"AWR") ben ik voornemens u een naheffing ten bedrage van € 818.345,00 op te

leggen.”

2.4.

Vervolgens zijn op 18 juni 2020 twee mededelingen naheffingsaanslag aan belanghebbende gestuurd waarin onder meer het volgende is opgemerkt:

Het verschuldigde bedrag is berekend naar aanleiding van het zaaks-proces

verbaal met nummer [nummer] over de periode van januari 2018 voor het

voorhanden hebben van sigaretten welke niet in de Nederlandse heffing zijn

betrokken. (…)

In voornoemde vooraankondiging naheffing gaat het om een totaal van

4.500.000 stuks sigaretten. Voor de naheffing worden deze 4.500.000 stuks

sigaretten verdeeld in twee splitsingen;

le - 3.500.000, 15 januari 2018;

2e - 1.000.000, 17 januari 2018.”

2.5.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift in eerste aanleg zijn standpunt dat naheffingsaanslag II terecht is opgelegd als volgt onderbouwd:

“Ik wijs allereerst op het tapverslag van het telefoongesprek dat belanghebbende d.d. 13 januari 2018 heeft gevoerd met zijn afnemer P-02, in het bijzonder op van de afsluiting van dit telefoongesprek (zie blz. 14 en 15 van het overzichts-PV):

"I: OK, 15,50 brengen voor mij 50 dus 1 , blauwe.

[belanghebbende] : Blauwe, blauwe?

I: Ja blauwe.

[belanghebbende] : OK, is goed.

I: Laat maar zitten, laat maar zitten. Ik wacht wel af.

[belanghebbende] : Jij kan ze wel direct afwerken he ?

I: Tuurliik .

[belanghebbende] : OK, is goed. Komt goed "

Hieruit leid ik af dat d.d. 13 januari 2018 is afgesproken dat belanghebbende per direct 50 dozen sigaretten aan P-02 zou leveren.

In de d.d. 14 februari2 2018 daarop volgende telefoongesprekken spraken belanghebbende (NNM1756) en afnemer P-02 (NNM7952) over aantallen van nog vele honderden te leveren dozen met sigaretten, waarbij o.a. werd besproken hoeveel er geleverd zou worden, en wanneer. Uiteindelijk werden deze telefoongesprekken (inclusief twee SMS-berichten) blijkens het tapverslag als volgt afgerond (zie blz. 17 van het overzichts-PV):

"NNM7952 zegt dat graag samen met NNM1756 de hele partij wil nemen. NNM1756 zegt dat

hij bedoelt dat als NNM7952 2 of 3 dagen verder is hij dan toch cash heeft en dan kan

NNM7952 direct betalen. NNM7952 zegt dat hij elke week cash krijgt. NNM7952 wil door met

NNM1756, gelijk nemen en gelijk brengen. NNM7952 zegt komen met 1 auto, gaat 1 auto

dicht en dan terug komen.

NNM1756 zegt dat hij ook een bus kan pakken en dan 100 direc t. NNM7952 zegt dat kleine

auto's beter is.

1756 ( [voornaam 1] ) stuurt een SMS

Inhoud SMS:

Morgen 100x

7952 (P-02) sms't terug

Jo "

Hieruit leid ik af dat belanghebbende d.d. 14 januari 2018 aan P-02 heeft toegezegd om hem

de volgende dag 100 dozen met sigaretten te leveren.

Tenslotte wijs ik op het telefoongesprek dat belanghebbende en P-02 (NN-2) d.d. 15 januari

2018 om 21.33 uur hebben gevoerd. In het tapverslag staat vermeld (zie blz. 18 van het

overzichts-PV)

NN-2 : Ja [belanghebbende] , kijk het is zeker 300, dat is zeker. Dat nou zeker 300 is morgen .

[belanghebbende] : Ja maar dat lukt niet, dat kan niet. Je kunt niet zoveel halen, daarom.

NN-2 : Waarom?

[belanghebbende] : Ja er zijn nog meer, andere bezigheden , daarom ook. Dus dat gaat niet lukken .

Maar dat maakt niet uit, morgen 200 en de dag daarop weer.

NN-2: Oke is goed , maar ...

[belanghebbende] : Gewoon rustig aan , anders wordt het teveel.

NN-2 : Ja , maar daarom, als ie zegt morgen ....

[belanghebbende] : Dat komt goed .

Ze zien elkaar morgen en nemen afscheid"

Hieruit leid ik af dat belanghebbende d.d. 15 januari 2018 aan P-02 heeft toegezegd om hem

de volgende dag 100 dozen3 met sigaretten te leveren.

Resumerend leid ik uit deze drie tapverslagen af dat belanghebbende in de periode 13 t/m

16 januari 2018 50 + 100 + 200 = 350 dozen á 10.000 stuks sigaretten per doos =

3.500.000 stuks sigaretten voorhanden heeft gehad, die hij op deze dagen aan zijn afnemer

P-02 heeft geleverd.

Verder wijs ik op het telefoongesprek dat afnemer P-02 d.d. 18 januari 2018 om 14:08 uur

heeft gevoerd met de persoon aangeduid als NNM9899 (zoals weergegeven op bladzijde 26

van het overzichts-PV):

"NN(…): Wat voor spullen heb jij?

I (..): Ik had President, 350 stuks maar die zijn verkocht .

NN: Zijn ze verkocht?

I: Ja, ik had het niet door, ze zijn snel opgegaan. Ik heb ze 100, 100, 100, 50 verkocht.

NN: Echt waar?

I: Ja.

NN: Heb je niks meer?

I: Nee, ik bel je als ik ze krijg, hoeveel wil je hebben?

I: Ik weet het niet. Misschien krijg ik ze, weetje waarom? Er zijn spullen, ze waren ongeveer

500 stuks, ik heb 350 stuks genomen daarna is de eigenaar spoorloos geraakt, het lijkt dat

hij opgepakt is .

NN: Echt waar?

I: Ja, de handel is geblokkeerd, maar je weet het niet."

Hiermee wordt mijn eerdere conclusie bevestigd dat afnemer P-02 in de periode kort voor dit

telefoongesprek 350 dozen á 10.000 stuks sigaretten per doos = 3.500.000 stuks sigaretten

voorhanden had die niet in de heffing waren betrokken, die hij kort daarvoor van

belanghebbende (degene die d.d. 17 januari 2018 is opgepakt) geleverd had gekregen.”

2.6.

Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd op basis van de volgende tenlastelegging:

2.7.

Belanghebbende is op 10 augustus 2020 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor het voorhanden hebben van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten en vrijgesproken van het voorhanden hebben van 3.500.000 sigaretten in de periode van 13 tot en met 18 januari 2018. In het vonnis is het volgende opgenomen:

Beoordeling

(…)

De verdachte is op 17 januari 2018 op de Rijksweg A20 in een bestelbus aangehouden. In de bestelbus is een hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Uit observatie blijkt dat de verdachte deze bestelbus eerder die dag heeft opgehaald van het parkeerterrein bij een vestiging van [bedrijf] , waar de bestelbus door anderen was neergezet. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de in beslag genomen sigaretten door de verdachte geleverd zouden worden aan de medeverdachte [medeverdachte] , die in nauw contact stond met de verdachte over deze levering en ook concrete afspraken met hem had gemaakt over de betaling ervan. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte op 17 januari 2018 tezamen en in vereniging een hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Hij had de toegang daartoe en hij wist blijkens de tapgesprekken dat het sigaretten betrof. Uit het feit dat de prijs waarover in de afgeluisterde gesprekken wordt gesproken ver beneden de reguliere prijs ligt van een slof sigaretten waarover de accijns is betaald, leidt de rechtbank af dat de verdachte ook wist dat deze sigaretten onveraccijnsd waren. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte geen vergunning had om sigaretten op te slaan of voorhanden te hebben, al dan niet onder schorsing van accijns.

Ten aanzien van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid van 3.500.000 onveraccijnsde sigaretten komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring. Uit de tapgesprekken valt af te leiden dat de medeverdachte [medeverdachte] op enig moment een hoeveelheid van 350 dozen sigaretten van de verdachte heeft gekocht en dat de verdachte deze sigaretten ook daadwerkelijk heeft geleverd. De ten laste gelegde periode, 13 januari 2018 tot en met 18 januari 2018, is echter dusdanig beperkt, dat de rechtbank niet kan vaststellen of deze hoeveelheid sigaretten binnen, dan wel omstreeks deze periode is geleverd, dan wel dat de verdachte deze sigaretten toen voorhanden heeft gehad. Gelet hierop zal de verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken. Het verweer behoeft voor het overige geen bespreking.”

Tegen deze uitspraak is door belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep was niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van het voorhanden hebben van 3.500.000 onveraccijnsde sigaretten. Het gerechtshof Den Haag heeft op 9 november 2023 uitspraak gedaan en heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat belanghebbende:

‘op 17 januari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk accijnsgoederen, te weten in totaal circa 1.000.000 stuks sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.’

Het gerechtshof Den Haag heeft belanghebbende veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur. Tegen het arrest van het gerechtshof is geen beroep in cassatie ingesteld zodat het arrest onherroepelijk is.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende (deel)vragen:

I: Is de heffing van accijns in strijd met het evenredigheidsbeginsel?

II: Is de heffing van accijns in strijd met het recht op (ongestoord genot van) eigendom als bedoeld in artikel 17 EU-Handvest en/of artikel 1 van het eerste Protocol bij het EVRM omdat deze een individuele en buitensporige last oplevert?

III: Levert de heffing van accijns in dit geval een verboden dubbele vervolging/bestraffing op?

IV: Heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de sigaretten waarop naheffingsaanslag II ziet voorhanden heeft gehad dan wel betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van deze sigaretten?

V: Is het opleggen/handhaven van naheffingsaanslag II in strijd met artikel 6 EVRM?

3.2.

Ter zitting bij het hof is komen vast te staan dat tussen partijen niet meer in geschil is dat belanghebbende de sigaretten waarop naheffingsaanslag I ziet in de periode waarop deze naheffingsaanslag betrekking heeft voorhanden heeft gehad.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing