Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:989, 23/1851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:989, 23/1851

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 april 2025
Datum publicatie
2 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:989
Formele relaties
Zaaknummer
23/1851
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 01-01-2026] art. 1, Art. 33 SW, Art. 6:3 BW

Inhoudsindicatie

Schenkbelasting. Overdracht onroerend goed tegen lagere waarde aan partner. Verwijzingszaak. In geschil is of is voldaan aan het wilsvereiste als voorwaarde voor een schenking (vraag 1) en, zo ja, of sprake is van een van schenkbelasting vrijgestelde verkrijging i.v.m. het voldoen aan een natuurlijke verbintenis (artikelen 1, lid 7, SW jo. 33 SW jo. 6:3, lid 1, BW (vraag 2). Ad. 1: Het hof is van oordeel dat de schenker de wil had om specifiek belanghebbende te bevoordelen. Ad. 2: Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schenking heeft gestrekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 23/1851

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 12 april 2016, nummer AWB 15/3274, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een aanslag schenkbelasting opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 februari 20231 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 8 december 20232 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).

1.6.

Zowel belanghebbende als de inspecteur heeft naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie na verwijzing ingediend.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is tot [datum] 2013 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [naam 1] (hierna: [naam 1] ).

2.2.

Belanghebbende en [naam 1] hebben in juli 2010 met elkaar een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de koop door belanghebbende van de volgende onroerende zaken

(hierna: de onroerende zaken):

- een perceel grond met een daarop gestichte woning met erf en tuin en verder aanbehoren (met voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning door [naam 1] ) aan [adres 1] in [woonplaats] ;

- de onverdeelde helft van een perceel grond met een daarop gestichte woning met erf en tuin, agrarische cultuurgrond en verder aanbehoren aan de [adres 2] in [woonplaats] ;

- de onverdeelde helft van een perceel agrarische cultuurgrond gelegen aan [adres 3] in [woonplaats] ; en

- de onverdeelde helft van een perceel grond met een daarop gestichte woning met erf en tuin, agrarische cultuurgrond en verder aanbehoren aan [adres 4] te [plaats 1] .

Belanghebbende en [naam 1] zijn een koopprijs van € 233.900 overeengekomen voor de onroerende zaken, welk bedrag is gebaseerd op een taxatie van juli 2010 van [naam 2] , makelaar/taxateur in [plaats 2] (hierna: [naam 2] ). In het taxatierapport staat vermeld dat er sprake is van verontreiniging (door sloopafval met aanzienlijke hoeveelheid asbesthoudend materiaal) van de grond. De levering van de onroerende zaken heeft op 30 augustus 2010 plaatsgevonden.

2.3.

De FIOD is in 2013 een onderzoek gestart naar mogelijke strafbare feiten die belanghebbende en [naam 1] met betrekking tot onder andere de levering van de onroerende zaken zouden hebben gepleegd. In het proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:

“ 3.3. Overdracht onroerend goed op 30 augustus 2010

(…)

Verklaringen [naam 2]

(…)

De opdracht kwam van [naam 1] , hij heeft mij de gegevens aangeleverd met de opdracht om zo laag mogelijk te taxeren met in ogenschouw de gegevens over de vervuiling.

(…)”

2.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 september 2014 aan belanghebbende een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 680.100. De inspecteur is er daarbij kort gezegd vanuit gegaan dat er géén grondverontreiniging aanwezig was bij de onroerende zaken en dat een schenking heeft plaatsgevonden voor het verschil tussen de koopprijs en de waarde in het economisch verkeer van de overgedragen onroerende zaken. Rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat er een schenking heeft plaatsgevonden ten bedrage van € 251.782 – hetgeen in overeenstemming is met het (nadere) standpunt van de inspecteur in zijn verweerschrift in eerste aanleg - en heeft vervolgens in het dictum de aanslag schenkbelasting verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 251.782.

2.5.

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest als gevolgd geoordeeld:

“3.1 Middel 1 bestrijdt het oordeel van het Hof dat belanghebbende zich van de bevoordeling bewust is geweest. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.2.1

Middel 2 betoogt dat het Hof weliswaar heeft geoordeeld dat [naam 1] zich bewust was van de bevoordeling, maar niet zelfstandig heeft beoordeeld of hij de wil tot bevoordeling heeft gehad.

3.2.2

Het middel slaagt. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat [naam 1] belanghebbende heeft willen bevoordelen omdat hij wist dat de waarde van de onroerende zaken hoger was dan de overeengekomen verkoopprijs. Het Hof heeft daarmee miskend dat de wil tot bevoordeling een afzonderlijk vereiste vormt voor het aannemen van een schenking en dat die wil niet louter kan worden afgeleid uit de bevoordelingsbewustheid bij degene die bevoordeelt.2

3.3.1

Middel 3 betoogt onder meer dat het hiervoor in 2.7 bedoelde oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk is. Het middel betoogt daartoe dat bij een overdracht van de onroerende zaken tegen de werkelijke waarde geen bevoordeling zou hebben plaatsgevonden en een van schenkbelasting vrijgestelde voldoening aan een natuurlijke verbintenis dan niet aan de orde zou zijn geweest.

3.3.2

In zoverre slaagt het middel. De omstandigheid dat het gestelde doel ook zou kunnen worden bereikt door de onroerende zaken tegen werkelijke waarde over te dragen, wat daarvan ook zij, is geen toereikende grond voor het oordeel dat belanghebbende het bestaan van een natuurlijke verbintenis niet aannemelijk heeft gemaakt.

3.4

Uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 en 3.3.2 is overwogen, volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Middel 3 behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.”

Onder vermelding van de volgende voetnoot:

“2. Vgl. HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7272, rechtsoverweging 3.5.”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Na verwijzing staat vast dat de onroerende zaken zijn verkocht tegen een te lage waarde waardoor belanghebbende is verrijkt en [naam 1] is verarmd en staat ook vast dat zowel [naam 1] als belanghebbende zich van deze bevoordeling bewust waren. Het hof begrijpt de verwijzingsopdracht zo dat het nog dient te beoordelen of [naam 1] de wil tot bevoordeling van belanghebbende heeft gehad (of aan het zogenoemde ‘wilsvereiste’ is voldaan) (Vraag I).

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is sprake van een schenking en dient het hof vervolgens nog te beoordelen of sprake is van een van schenkbelasting vrijgestelde verkrijging omdat de schenking volgens belanghebbende zou hebben gestrekt tot voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (Vraag II).

3.2.

Belanghebbende concludeert tot een ontkennende beantwoording van de eerste vraag en anders tot een bevestigend antwoord op de tweede geschilvraag en daarmee tot een gegrond hoger beroep en vernietiging van de aanslag schenkbelasting. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing