Hoge Raad, 03-03-1954, AY4074, 11 636
Hoge Raad, 03-03-1954, AY4074, 11 636
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 maart 1954
- Datum publicatie
- 5 april 2013
- Zaaknummer
- 11 636
- Relevante informatie
- 3.30 IB, 14 IW 1990, 22 IW 1990
Uitspraak
De Hoge Raad enz.
Gezien het beroepschrift in cassatie van den Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van den Raad van Beroep I te Rotterdam van 16 Oktober 1952 betreffende den aan de n.v. X, gevestigd te Z, opgelegden aanslag in de vermogensaanwasbelasting;
Gezien ...
Overwegende dat belanghebbende, aan wie een aanslag in de vermogensaanwasbelasting werd opgelegd, berekend naar een belastbare som van f 103.454, daartegen tevergeefs bezwaar heeft gemaakt bij den Inspecteur, waarna zij zich heeft gewend tot den Raad van Beroep;
Overwegende dat voorzover van belang is, door belanghebbende bij haar beroepschrift is gesteld:
dat door den bezetter in de nabijheid van haar fabriek afweergeschut is geplaatst, dat gedurende meerdere jaren tot het eind van den oorlog in actie is geweest, met het gevolg, dat het voor een belangrijk deel uit draadglas bestaande dak der fabriek door daarop terecht gekomen brokken ijzer zwaar beschadigd is, zodat na den oorlog de ruiten moesten worden vervangen en het mastieken dak moest worden hersteld, waarmede in totaal een bedrag van ongeveer f 32.272,97 was gemoeid;
Overwegende dat belanghebbende op grond hiervan heeft verlangd primair, dat haar zal worden toegestaan in het jaar 1945 een extra afschrijving op haar fabrieksgebouw toe te passen tot een bedrag, dat zij bij beroepschrift op f 10.000, doch bij de mondelinge behandeling voor den Raad op f 32. 272,97 heeft willen zien bepaald, en subsidiair, dat haar een extra afschrijving zal worden toegestaan tot dat deel van de werkelijke waardevermindering als bepaald wordt door de verhouding van de boekwaarde voor de schade tot de werkelijke waarde voor de schade, en dat de hoegrootheid van deze extra afschrijving door deskundigen zal worden vastgesteld;
Overwegende dat de Inspecteur hiertegen heeft aangevoerd:
dat het billijk is dat een extra afschrijving wegens schade aan de draadglasruiten in het dak van de fabriek wordt toegestaan; dat het echter de vraag is of dit juridisch juist is, men immers in de Wet op de vermogensaanwasbelasting kent de gebondenheid aan de vennootschapsbelasting, uitgezonderd afwijkende bepalingen van artt. 8, lid 5, 22 en 23 VAB; dat belanghebbende voor de vennootschapsbelasting niet om extra afschrijving gevraagd heeft, en extra afschrijving slechts mogelijk is, indien voor de vennootschapsbelasting een fout gemaakt is; dat het toepassen van een extra afschrijving niet zo dwingend is, dat bij het nalaten ervan van een fout gesproken kan worden; dat hij billijkheidshalve belanghebbende wil toestaan extra af te schrijven, berekend als volgt:
beschadigd glas naar oppervlakte 1451 m 2;
de fabriek is in 1923 gebouwd. De prijs van draadglas per m 2 in 1923 bedraagt f 4; 1.451 m 2 a f 4 = f 6.804 is kostprijs glas 1923; loon en andere materiaalkosten thans circa 200% ten opzichte van 1923; kosten van materiaal zijn thans f 9.262, in 1923 dus 1/2 van f 9.262 = f 4.631; de totaal kostprijs in 1923 van het glas is dus f 6.804 + f 4.631 = f 11.435 waarop is afgeschreven van 1923 tot 1945 113/237 x f 11.435;
kostprijs van gebouwencomplex + bijboeking sinds 1923 is f 237.000, de afschrijving daarop f 113.000;
niet afgeschreven dus 124/237 x f 11.435 = circa 1/2 = f 5.700 van het in 1923 aangeschafte in 1945 vernietigde glas;
Overwegende dat de Raad van Beroep omtrent het onderhavige punt van geschil heeft overwogen:
'dat de Raad bij het onderzoek gebleken is, dat de feiten zich voordoen, zoals door belanghebbende is gesteld en dat in het bedrag van f 32.373,97 niets voor onderhoud begrepen is, dat de kostprijs van de fabriek bedroeg f 237.000, dat daarop tot en met 1945 was afgeschreven f 113.000 waaronder niets begrepen was wegens de door inwerking van afweergeschut aan het dak (draadglas- en mastiekbedekking) toegebrachte schade; dat schade door oorlogshandelingen volgens goed koopmansgebruik een extra-afschrijving ter grootte van de te maken reparatiekosten wettigt, en dus, waar die reparatiekosten per 31 December 1945 wel bekend, doch nog niet gemaakt waren, belanghebbende op de kostprijs van haar fabriek f 32. 272,97 mag afschrijven; dat de Inspecteur daartegenover heeft aangevoerd, dat belanghebbende voor de vennootschapsbelasting niet om extra-afschrijving heeft gevraagd en zij niet kan gezegd worden daarbij een fout te hebben gemaakt; dat dit betoog moet worden verworpen, omdat van de aanslagregeling voor de vennootschapsbelasting kan worden afgeweken, wanneer daarbij een fout of vergissing is begaan en het de Raad uit het oogpunt van goed koopmansgebruik een grote fout voorkomt, wanneer niet schade door oorlogsgeweld aanstonds door afschrijving tot uitdrukking wordt gebracht, ook al staat het bedrag dat tot herstel nodig zal zijn dan nog niet vast; dat de Inspecteur subsidiair een extra-afschrijving wil toestaan, waarvan hij het bedrag berekent in verband met de kostprijs van de dakbedekking gerekend in de totaalkostprijs van het gebouw; dat die berekening niet kan worden gevolgd, omdat het niet gaat om de afschrijving op het dak, dat geen zelfstandig ding is, maar om die op de fabriek, waarvan de bruikbaarheid door de schade aan het dak zeer ernstig heeft geleden, welke bruikbaarheidvermindering wel zo groot te achten is als wordt weergegeven in de kosten, die gemaakt moeten worden om de fabriek weer goed bruikbaar te maken als tevoren; dat nu wel misschien zou kunnen worden opgemerkt, dat belanghebbende dan toch regelmatig ieder jaar een zeker bedrag op de kostprijs van haar fabriek heeft afgeschreven en dit ook voor 1944 en 1945 in hare boeken heeft gedaan zonder met de bijzondere schade door de oorlogshandelingen rekening te houden, doch dit niet verhindert dat zij alsnog wegens die schade een bijzondere afschrijving toepast, omdat het toepassen van een bijzondere afschrijving in geval van oorlogshandelingen niet een afwijking van het stelsel van gelijke afschrijving onder normale omstandigheden vormt en gebleken is dat belanghebbende niet de bedoeling heeft gehad om de schade door de oorlogshandelingen over een aantal jaren te verdelen; dat dus alsnog een bedrag van f 32.272,97 in mindering op het door de Inspecteur berekende vermogen op de tweede peildatum moet worden gebracht nu dit ten onrechte niet is geschied;'
Overwegende dat de Raad op de aangegeven en andere, thans niet ter zake doende, gronden de beschikking van den Inspecteur heeft vernietigd en den aanslag heeft verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbare som van f 58.248;
Overwegende dat de Staatssecretaris van Financiën de uitspraak heeft betreden met het navolgende middel van cassatie;
Sch. of verk. toep. van de artt. 10 en 11 IB '41, zoals deze artikelen luidden voor de wet Bhz. '50 in verband met art. 6 Ve.B. en art. 22 VAB, doordat de Raad van Beroep op grond van het feit, dat belanghebbendes fabriek in de oorlogsjaren door oorlogshandelingen schade heeft geleden, een extra-afschrijving op die fabriek heeft toegestaan ter grootte van de te maken reparatiekosten, zulks ten onrechte, aangezien ingeval van een aan een bedrijfsmiddel overkomen abnormale gebeurtenis deswege een extra-afschrijving moet plaats hebben, in aanmerking moeten worden genomen de nog niet afgeschreven werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten (de boekwaarde), de te schatten waarde aan het einde van de gebruiksduur (de residuwaarde) en de waardevermindering ten gevolge van de gebeurtenis, zodat het bedrag van de herstelkosten voor het bepalen van de extra-afschrijving derhalve niet kan dienen in voege als in de onderwerpelijke uitspraak is geschied;
Overwegende dienaangaande:
dat ingevolge art. 11 (oud) van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 elk jaar een zodanig gedeelte op de werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel als afschrijving in aftrek kan worden gebracht als overeenkomt met het aandeel van het jaar in de waardevermindering tussen het begin van dat jaar en het einde van de gebruiksduur;
dat dienovereenkomstig, wanneer aan een bedrijfsmiddel schade is toegebracht van zodanige omvang, dat de uitgaven tot herstel van die schade als kapitaals uitgaven moeten worden beschouwd welke te zijner tijd zullen moeten worden geactiveerd, en deswege een bijzondere afschrijving wordt verlangd in het jaar, waarin de schade is of kan worden beschouwd te zijn geleden, de bepaling van die afschrijving moet geschieden met inaanmerkingneming van de nog niet afgeschreven werkelijke aanschaffings- of voortbrengingskosten (de boekwaarde), de te schatten waarde aan het einde van den gebruiksduur (de residuwaarde) en de waardevermindering als gevolg van de beschadiging;
dat het bedrag der herstelkosten voor de bepaling van de toelaatbare extra-afschrijving op zichzelf geen maatstaf kan vormen en derhalve de Raad van Beroep door te beslissen, dat de aan belanghebbendes fabrieksgebouw opgekomen schade een extra-afschrijving ter grootte van de te maken reparatiekosten wettigt, voornoemd art. 11 heeft geschonden;
dat een bepaling van de extra-afschrijving, zoals door belanghebbende subsidiair is verzocht, in beginsel met het voorschrift van art. 11 strookt, mits daarbij nog wordt rekening gehouden met de residuwaarde, hetgeen bijvoorbeeld aldus kan geschieden, dat de afschrijving wordt berekend op dat gedeelte van de waardevermindering van het fabrieksgebouw tengevolge van de beschadiging, dat bepaald wordt door de verhouding tussen enerzijds de boekwaarde voor de schade verminderd met de residuwaarde en anderzijds de werkelijke waarde voor de schade verminderd met de residuwaarde;
dat uit het bovenontwikkelde volgt, dat het middel gegrond is en de uitspraak niet in stand kan blijven, terwijl verwijzing moet plaats vinden, opdat de Raad van Beroep alsnog zal onderzoeken en beslissen tot welk bedrag aan belanghebbende op grond van meervermeld art. 11 voor het jaar 1945 een extra-afschrijving op de aanschaffingskosten van haar fabrieksgebouw kan worden toegestaan;
Vernietigt ...
Verwijst ...