Hoge Raad, 09-09-1983, AG4642 AC1004, 6304
Hoge Raad, 09-09-1983, AG4642 AC1004, 6304
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 september 1983
- Datum publicatie
- 22 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1983:AG4642
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1983:AG4642
- Zaaknummer
- 6304
Inhoudsindicatie
Alimentatie voor een studente? Levensonderhoud van meerderjarige kinderen.
Uitspraak
9 september 1983
Eerste Kamer
Req.nr. 6304
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. P.S. Kamminga,
PD - HR 9/9/1983,
tegen
[de dochter] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 1 februari 1982 heeft verweerster in cassatie - hierna de dochter - zich gewend tot de Rechtbank te 's-Hertogenbosch met het verzoek verzoeker tot cassatie - hierna de vader - te veroordelen tot betaling aan haar van een onderhoudsbijdrage van f 225, -- per maand, zulks met ingang van 7 oktober 1981.
Nadat de vader tegen dat verzoek verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij beschikking van 17 augustus 1982 de vader veroordeeld om als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de dochter te voldoen f 100, -- per maand met ingang van 17 augustus 1982.
Tegen deze beschikking hebben beide partijen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij beschikking van 15 november 1982 heeft het Hof, na voeging van de beide appelzaken, de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, met ontzegging aan de dochter van haar vordering.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Het eerste middel faalt.
's Hofs oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een rechtsvordering, strekkende tot bepaling van een uitkering tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, berust kennelijk op een uitlegging van het inleidend verzoekschrift, in dier voege dat dit uitsluitend strekt tot bepaling van een uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de meerderjarige dochter op grond van een op de vader rustende verplichting als bedoeld in art. 392 lid 2 van genoemd Boek 1. Aldus oordelend heeft het Hof - anders dan in onderdeel a wordt betoogd - niet blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van art. 828a Rv.
Onderdeel b, eerste alinea, gaat ervan uit dat het Hof in de aangevallen rechtsoverweging heeft geoordeeld als in de aanhef van het onderdeel aangegeven. Dit uitgangspunt vindt geen grondslag in de bestreden beschikking.
Onderdeel b, tweede alinea, gaat er blijkbaar van uit dat het Hof voor de vraag of te dezen sprake is van een rechtsvordering als bedoeld in art. 828a, eerste lid, onder 1° Rv., had moeten onderzoeken of inderdaad sprake is van behoeftigheid van de dochter in de zin van meergenoemd art. 392 lid.2. Dit uitgangspunt is onjuist.
3.2 Onderdeel a van het tweede middel keert zich terecht tegen 's Hofs oordeel dat er sprake kan zijn van behoeftigheid in de zin van art. 1:392 lid 2 BW bij een meerderjarig kind dat, hoewel het in staat moet worden geacht door arbeid in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, een bijdrage van zijn ouder behoeft om een met goedvinden en met financiële steun van die ouder aangevangen opleiding te kunnen voltooien. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 392 - zoals weergegeven in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 4 - blijkt immers dat het niet de strekking van die bepaling is ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen, die overigens in staat zijn door arbeid in hun eigen levensonderhoud te voorzien, door het verstrekken van een uitkering in staat te stellen tot het volgen of voltooien van een opleiding. Dit brengt mee dat de bestreden beslissing en de daarbij bekrachtigde beschikking van de Rechtbank niet in stand kunnen blijven, dat het op art. 392 gegronde verzoek van de dochter alsnog moet worden afgewezen en dat onderdeel b van het tweede middel geen bespreking behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 november 1982 en de daarbij bekrachtigde beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 augustus 1982;
wijst het inleidend verzoek af;
compenseert de kosten tussen partijen des dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verleent de vader verlof in cassatie kosteloos te procederen.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president Ras als voorzitter en de raadsheren Snijders, Royer, Van den Blink en Verburgh, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 9 september 1983.