Home

Hoge Raad, 03-04-1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8305 BH4830, 23 005

Hoge Raad, 03-04-1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8305 BH4830, 23 005

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 april 1985
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1985:BH4830
Zaaknummer
23 005
Relevante informatie
5.19 IB, 17 WOZ

Uitspraak

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van Bellingwedde tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, gedagtekend 15 maart 1984, betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1982 opgelegde aanslag in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Bellingwedde.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1982 wegens het genot krachtens zakelijk recht van het onroerend goed, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z, een aanslag in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Bellingwedde opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 470.000. Die aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van Bellingwedde gehandhaafd.

2. Verordening

In de gemeente Bellingwedde geldt de Verordening onroerend-goedbelastingen Bellingwedde, waarvan de voor het onderhavige geding van belang zijnde bepalingen voor het jaar 1982 luiden als volgt:

Voorwerp van de belastingen. Belastbaar feit. Belastingplicht.

Art. 1. Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerend goed worden onder de naam 'onroerend-goedbelasting' jaarlijks geheven:

a. een directe belasting van degene, die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het belastingjaar een onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt;

b. een directe belasting van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een onroerend goed het genot heeft krachtens zakelijk recht.

Grondslag van de belastingen.

Art. 2. De grondslag waarnaar de in art. 1 bedoelde belastingen worden geheven, is de waarde welke aan het onroerend goed in het economische verkeer kan worden toegekend.

Begripsomschrijvingen.

Art. 3. Enz.

Heffingsgrondslag.

Art. 4.

1. Voor de vaststelling van de heffingsgrondslag wordt de waarde in het economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerend goed dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen, enz.

Art. 5.

1. De heffingsgrondslag wordt eenmaal in de vijf jaren vastgesteld en voor het eerst naar de toestand op 1 januari 1976 en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens vijf jaren later valt.

2. Behoudens het bepaalde in de volgende leden van dit artikel geldt een volgens het eerste lid vastgestelde heffingsgrondslag voor een tijdvak van vijf achtereenvolgende belastingjaren, waarvan het eerste jaar steeds een jaar na de in het eerste lid bedoelde peildatum van vaststelling aanvangt, enz.

Belastingtarief.

Art. 6.

1. Voor elke volle f 3.000 van de heffingsgrondslag bedraagt de belasting bedoeld

a. in artikel 1, letter a: f 3,80

b. in artikel 1, letter b: f 8,10.

3. Geding voor het Hof

Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:

X was bij het begin van het belastingjaar 1982 genothebbende krachtens zakelijk recht van het onroerend goed, gelegen in de gemeente Bellingwedde en bestaande uit een gebouw met erf en ondergrond, met een kadastrale oppervlakte van 34,11 are.

X heeft het onroerend goed op 16 april 1981 verkocht voor f 285.000 met inbegrip van een aangrenzend perceel grond, groot ruim 60 are, dat weliswaar de bestemming industrieterrein heeft maar afzonderlijk in gebruik is als landbouwgrond, niet apart is ontsloten en niet bouwrijp is.

Deze onroerende goederen liggen in de bebouwde kom, en zijn enkel bereikbaar via een mandelige ingang.

De bebouwing heeft een vloeroppervlak van circa 2000 m2, deels kantoorruimte ter grootte van 240 m2, waarvan 80 m2 op de 1e etage.

Het onroerend goed heeft in 1981 een verbouwing ondergaan, die ongeveer f 100.000 heeft gekost.

Deze verbouwing heeft de waarde van het onroerend goed per 1 januari 1981 met ongeveer f 40.000 verhoogd.

Per de peildatum 1 januari 1981 stelden Burgemeester en Wethouders de heffingsgrondslag vast op de waarde in het economisch verkeer van het onroerend goed ten bedrage van f 470.000 en legden de onderhavige aanslag op naar deze heffingsgrondslag.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift van X vond een (her)taxatie plaats, resulterend in een taxatierapport d.d. 19 december 1983 opgemaakt door taxateur Y, uit welk rapport blijkt dat de waarde van het onroerend goed per 1 januari 1981 wordt gesteld op f 480.000, waarna Burgemeester en Wethouders de aanslag hebben gehandhaafd.

Het Hof heeft het geschil aldus weergegeven:

Het geschil betreft de vraag, welke waarde in het economische verkeer aan het onroerend goed per de peildatum 1 januari 1981 moet worden toegerekend.

Burgemeester en Wethouders zijn van mening, dat die waarde dient te worden gesteld op f 470.000, terwijl X die waarde stelt op f 259.500.

Het Hof heeft het standpunt van belanghebbende als volgt omschreven:

Verwezen wordt naar de stukken van het geding. Ter zitting is - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd:

voormelde verbouwing heeft de waarde in het economisch verkeer van het onroerend goed per 1 januari 1981 met ongeveer f 40.000 verhoogd; het achterste deel van het onroerend goed is onrendabel.

Het Hof heeft het standpunt van Burgemeester en Wethouders als volgt weergegeven:

Verwezen wordt naar de stukken van het geding. Ter zitting hebben Burgemeester en Wethouders hun betoog doen aanvullen met het volgende:

het door X overgelegde taxatierapport van W d.d. 24 november 1980 is niet relevant, omdat het uitgaat van de situatie voor de verbouwing.

Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:

In het onderhavige geval dient de waarde in het economisch verkeer van het onroerend goed vastgesteld te worden per 1 januari 1981.

Vaststaat, dat het onroerend goed op 16 april 1981 is gekocht voor f 285.000 met inbegrip van voormeld aangrenzend perceel. Burgemeester en Wethouders hebben aangevoerd, dat het onroerend goed door X is verworven, nadat het daarin gevestigde bedrijf failliet was gegaan en derhalve gemelde koopprijs niet de toenmalige waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, maar uit de enkele omstandigheid van dat faillissement kan deze conclusie niet worden getrokken.

Op grond van de Faillissementswet zijn die verkopen immers met de nodige waarborgen omgeven, terwijl ook overigens niet aannemelijk is geworden dat die koopprijs toen niet in overeenstemming was met de waarde in het economische verkeer van het onroerend goed.

Gelet op voormelde koopprijs, de aan het Hof uit eigen wetenschap bekende prijsontwikkeling van onroerende goederen als de onderhavige in de periode 1 januari 1981 tot 16 april 1981 en in aanmerking genomen dat in de koopprijs van f 285.000 tevens het aangrenzend perceel sectie 7374 is begrepen, welk perceel niet in de onderhavige aanslag is begrepen en waarvan de waarde ten tijde van de koop, met name gelet op ligging en grootte in redelijkheid kan worden gesteld op f 15.000, dient de waarde van het onroerend goed in onverbouwde toestand per 1 januari 1981 vastgesteld te worden op f 300.000.

Eveneens staat vast, dat het onroerend goed in 1981 een verbouwing heeft plaatsgevonden, welke de waarde daarvan per 1 januari 1981 heeft verhoogd met f 40.000.

Gelet op het bepaalde in art. 5, lid 4, van de Verordening op de heffing van de onroerend-goedbelastingen van de gemeente Bellingwedde dient in het onderhavige geval ook de verbouwing in aanmerking te worden genomen.

Derhalve bedraagt de waarde van het onroerend goed per 1 januari 1981 f 340.000 en is niet aannemelijk geworden, dat de waarde op een hoger casu quo lager bedrag moet worden vastgesteld.

Met name doen aan voormelde waarden de door partijen bedoelde taxatierapporten onvoldoende af.

Het Hof heeft op die gronden de uitspraak van Burgemeester en Wethouders 'vernietigd' - waarmee kennelijk is bedoeld: verminderd - tot een aanslag naar een heffingsgrondslag van f 340.000.

4. Geding in cassatie

5. Beoordeling van de klachten

6. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

7. Slotsom

8. Beslissing