Home

Hoge Raad, 13-05-1987, AW7665, 24 690

Hoge Raad, 13-05-1987, AW7665, 24 690

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 mei 1987
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1987:AW7665
Zaaknummer
24 690
Relevante informatie
3.25 IB, 3.30 IB

Uitspraak

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 mei 1986 betreffende de aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting over het jaar 1981.

1. Aanslag en navordering

Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1981 was aangeslagen naar een - na bezwaar - op f 96.258 bepaald belastbaar inkomen, waarbij tot een bedrag van f 14.951 investeringsbijdragen werden verleend, is nadien een navorderingsaanslag opgelegd naar hetzelfde belastbaar inkomen, waarbij tot een bedrag van f 7.531 investeringsbijdragen werden verleend. De nagevorderde belasting is verhoogd met 100%, van welke verhoging bij besluit van de Inspecteur 75% is kwijtgescholden.

2. Geding voor het Hof

Belanghebbende is van de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:

'Belanghebbende oefent in het verband van een vennootschap onder firma een tuinbouwbedrijf uit.

In juli 1979 zijn gerbera-planten in de kassen geplaatst. Zij hebben tot omstreeks half november 1980 bloemen opgeleverd; deze teelt heeft derhalve rond 16 maanden geduurd. De kostprijs van de 87.250 planten bedroeg f 64.079,49, waarvan f 22.424,49 ten laste van de winst van 1979 en het restant ten laste van de winst van 1980 werd gebracht.

Van november 1980 tot en met maart 1981 werden sla en gerbera, ditmaal als potplanten, geteeld. Van april 1981 tot en met november 1984 vonden drie teelten plaats van gerbera's eveneens met het oog op het verkrijgen van de snijbloemen daarvan. De eerste teelt duurde in totaal rond 13 maanden. Voor deze teelt werden in 1981 74.860 gerbera-planten gekocht. De kostprijs ad f 84.798,05 werd voor f 52.188,05 aan 1981 toegerekend en voor het restant aan 1982. Geplant werden ongeveer 6 planten per vierkante meter. De productie per teelt varieerde van 110 tot 200 bloemen per vierkante meter, ofwel gemiddeld 25 bloemen per plant.

Bij de regeling van de primitieve aanslag werd aan belanghebbende ter zake van de investering in gerbera-planten een investeringsbijdrage van f 7.420 verleend.

In 1982 investeerde de firma opnieuw in gerbera's. Dit riep bij de aanslagregelaar de vraag op of de gerbera-planten in 1981 wel als bedrijfsmiddelen hadden kunnen worden aangemerkt. Hij liet een onderzoek instellen. Naar aanleiding daarvan legde de Inspecteur de navorderingsaanslag in geschil op.'

Het Hof heeft het geschil en de standpunten van partijen als volgt omschreven:

'Belanghebbende heeft aangevoerd dat de navorderingsaanslag hem niet had mogen worden opgelegd. Hij is van mening dat de aanschaf van de gerbera-planten, die voor de teelt van snijbloemen voor een periode van langer dan een jaar hebben gediend, recht geeft op investeringsbijdragen.

Voorts is hij van mening, dat, waar uit de bijlagen bij de aangifte voor het jaar 1981 van de teelt van langer dan een jaar blijkt, een de navordering rechtvaardigend nieuw feit ontbreekt. Het standpunt van de Inspecteur is op beide onderdelen aan dat van belanghebbende tegengesteld.

Partijen doen hun vorenomschreven standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken.

Zij hebben aan hun in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen ter zitting nog het navolgende toegevoegd:

Belanghebbende: er is ter zake regelmatig overleg tussen diverse Inspecties en landbouworganisaties, waarbij overigens de Inspectie te Z helaas ontbreekt.

Daarbij is bij voorbeeld ten aanzien van de substraatteelt afgesproken dat, indien deze langer dan een jaar duurt, investeringsbijdragen kunnen worden verleend.

De Inspecteur: Ik oriënteer mij bij het begrip bedrijfsmiddel mede op het spraakgebruik. Ik denk aan een volle tijdsduur van twee jaar en daaraan komen de gerbera-planten van belanghebbende in het onderhavige jaar nog lang niet toe. Overigens bestrijd ik niet dat de teelt in kwestie langer dan een jaar heeft geduurd. Ik wil ook nog wijzen op een arrest uit 1922 (B 2981), dat spreekt van "bestemd om min of meer blijvend met behoud van haar wezen tot voortbrenging te worden aangewend'' en op het arrest gepubliceerd in BNB 1953/72.

Belanghebbendes standpunten leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag.

De Inspecteur is bij nader inzien van oordeel dat de in de navorderingsaanslag begrepen verhoging geheel kan worden kwijtgescholden.' 

Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:

'Vaststaat dat in het bedrijf van belanghebbende van april 1981 tot en met november 1984 gerbera-planten voor de winning van snijbloemen zijn geteeld en dat de eerste teelt daarvan langer dan 12 maanden duurde.

De resultaten van de teelt waren de telkenmale afgesneden bloemen. Na de snede waren de planten voor de duur van de teelt in staat nieuwe bloemen voort te brengen. Zij verloren derhalve niet door een eenmalige aanwending in het productieproces, een enkele snede van de bloemen, haar functie van voortbrengster van bloemen.

Niet in geschil is dat de aanschaffingskosten van de planten tot uitdrukking zijn gebracht in een actiefpost, die in het jaar 1981, waarin de planten in de onderneming voor het eerst werden aangewend, niet verdween, zodat zij ook voor de winstberekening voor het jaar 1982 hun betekenis behielden.

Gelet op deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de gerbera-planten, hetzij afzonderlijk bezien, hetzij te zamen genomen, dienen te worden beschouwd als bedrijfsmiddel.

Bij dit oordeel kan de vraag of een de navordering rechtvaardigend feit zich heeft voorgedaan, buiten behandeling blijven.'

Op deze gronden heeft het Hof de navorderingsaanslag vernietigd.

3. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij het volgende middel van cassatie aangevoerd:

'Schending van het Nederlandse recht, met name van de artikelen 10 en 61a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zomede van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, doordat het Hof heeft beslist, dat belanghebbende ten aanzien van de verwerving van de gerbera-planten recht heeft op investeringsbijdragen, zulks ten onrechte, althans op gronden welke deze beslissing niet kunnen dragen.

Ter toelichting van dit middel moge het volgende dienen.

Het Hof heeft ten onrechte absolute betekenis toegekend aan de grens van twaalf maanden voor de vraag of sprake is van een bedrijfsmiddel, daarbij veronachtzamend dat het een zaak betreft, die in een productiegang, nauwelijks langer dan twaalf maanden, opgaat in de omzet. De verwerving van de onderhavige planten dient derhalve te worden aangemerkt als voor de omzet bestemd. Het bestand gerbera-planten is naar mijn oordeel te dezen vergelijkbaar met veldinventaris.

Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel, dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.'

Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

4. Beoordeling van het middel

5. Na cassatie

6. Beslissing