Home

Hoge Raad, 15-09-1993, ZC5454, 28979

Hoge Raad, 15-09-1993, ZC5454, 28979

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 september 1993
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:ZC5454
Zaaknummer
28979
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11, 3.1 OB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X BV c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 mei 1992 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak juni 1989 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 45.274, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Belanghebbende exploiteert een groothandel in ijzer en staal.

Op 22 augustus 1986 is in het aan belanghebbende in eigendom toebehorende pand a-straat 1 te Z (hierna: het pand) een brand uitgebroken, waardoor het pand grotendeels werd verwoest. Het pand was tot die datum bij belanghebbende als verkoophal in gebruik.

Op last van het gemeentebestuur moesten muren in verband met de ligging van het pand en het instortingsgevaar worden neergehaald. In augustus/september 1986 is daarom tot sloop overgegaan en zijn de restanten van het pand, met uitzondering van de niet gesloopte betonnen vloer en funderingen, afgevoerd. De kosten daarvan bedroegen f 17.500.

Belanghebbende heeft op 28 juni 1989 het perceel a-straat 1, met betonnen vloer en funderingen, (hierna: het perceel) aan een derde verkocht en geleverd voor een prijs van f 290.000.

3.2. In cassatie is in geschil of het perceel is aan te merken als een vervaardigd goed in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter a, onder 1e, (tekst 1989) van de Wet op de omzetbelasting 1968.

3.3. Het Hof heeft deze vraag, overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur, bevestigend beantwoord. Het heeft daartoe geoordeeld dat, gelet op de omvang van de sloopwerkzaamheden ter verwijdering van de restanten van de afgebrande opstal, met uitzondering van funderingen en betonnen vloer, en de aardverandering welke het onroerend goed dientengevolge heeft ondergaan, belanghebbende een goed heeft vervaardigd in de zin van voormelde bepaling.

3.4. Het tweede middel, dat de Hoge Raad eerst zal behandelen, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien het Hof kennelijk onder 'kosten van sloopwerkzaamheden' mede heeft begrepen de kosten verbonden aan het afvoeren van het puin.

3.5. In het onder 3.3 vermelde oordeel van het Hof ligt besloten dat de werkzaamheden, bestaande uit het gedeeltelijk slopen van de restanten van het pand en het afvoeren van het puin, niet onbetekenend waren en dat het onroerend goed door die werkzaamheden een zodanige aardverandering heeft ondergaan, dat een goed is ontstaan, dat tevoren niet bestond. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het eerste middel faalt dus eveneens.

4. Beslissing