Hoge Raad, 22-09-1993, ZC5460, 28878
Hoge Raad, 22-09-1993, ZC5460, 28878
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 september 1993
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 28878
- Relevante informatie
- 3.25 IB
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 januari 1992 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 387.490, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 237.490. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Verburg heeft op 5 maart 1993 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Bij belanghebbende was in het onderhavige jaar (1987) D in dienst. D was in mei 1979 in dienst getreden. De salariskosten jegens D bedroegen laatstelijk f 165.500 per jaar. Op 26 november 1987 heeft belanghebbende D ontslag aangezegd. In januari 1988 heeft belanghebbende ter zake van het ontslag een procedure bij de Kantonrechter aanhangig gemaakt. In maart 1988 is belanghebbende door de Kantonrechter veroordeeld tot betaling aan D van een vergoeding, groot f 210.000 alsmede f 2.500 voor proceskosten aan de zijde van D. De dienstbetrekking is beëindigd per 1 mei 1988.
3.1.2. Zowel in haar commerciële als haar fiscale balans ultimo 1987 had belanghebbende een voorziening ter zake van ontslagkosten D opgenomen tot een bedrag van f 390.000. De totale kosten van het ontslag hebben in 1988 f 289.700 bedragen, waarin begrepen f 55.200 aan kosten D gedurende de schorsingsperiode van 1 januari 1988 tot en met 30 april 1988.
3.1.3. Belanghebbendes commerciële jaarrekening voor het jaar 1987 was op 8 februari 1988 gereed. Belanghebbende heeft in november 1988 haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1987 ingediend.
3.1.4. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende toegepaste waardering van de voorziening betreffende ontslagkosten D tot een te hoge passivering heeft geleid, nu daarin niet de gegevens verwerkt zijn die op het tijdstip van het opstellen van de fiscale balans bekend waren en die een lager bedrag aan kosten lieten zien. Hij heeft de voorziening teruggebracht tot f 240.000, en heeft de aangegeven winst met f 150.000 verhoogd.
3.2. Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende niet verplicht is bij het bepalen van de waarde van de voorziening rekening te houden met feiten en omstandigheden, die licht werpen op de waarde van deze voorziening op de balansdatum en die vóór het opmaken van de fiscale balans gebleken zijn.
3.3. Bij het opnemen in de fiscale balans ultimo 1987 van de post voorziening wegens ontslagkosten D is rekening gehouden met de feiten en omstandigheden die met betrekking tot die post eind 1987 aanwezig waren. De later in 1988 bekend geworden feiten en omstandigheden omtrent de ontslagkosten, waaronder met name de uitspraak van de Kantonrechter, zijn geen feiten en omstandigheden die zich ultimo 1987 reeds hadden voorgedaan. Belanghebbende handelde derhalve niet in strijd met goed koopmansgebruik door de geschatte voorziening ultimo 1987 te handhaven, hoewel in 1988, vóór het tot stand komen van de fiscale jaarcijfers 1987, het exacte bedrag van de ontslagkosten was komen vast te staan.
3.3.1. Blijkens overweging 4.5.1 van de uitspraak van het Hof is belanghebbendes schatting van de onderwerpelijke voorziening voor het overige niet in geschil.
3.3.2. Het beroep dient derhalve te worden verworpen.