Home

Hoge Raad, 11-03-1998, AA2454, 32723

Hoge Raad, 11-03-1998, AA2454, 32723

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 maart 1998
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:AA2454
Zaaknummer
32723
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20, Art. 1 GW

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 september 1996 betreffende na te melden aan hem opge legde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is terzake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van f 5.110,-- , zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag gehandhaafd, zoals deze door de Inspecteur ambtshalve werd verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft, krachtens notariële akte van 17 januari 1992, de onverdeelde helft van een bouwkavel verkregen in het gebied E en omgeving te Q. In dit gebied werden negen bouwkavels gevormd. De door de exploitanten van het gebied aan de gemeente Q verschuldigde bijdrage in de exploitatiekosten is door hen verhaald op de kopers van de bouwkavels. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd, op de grond dat ter zake van de door hem verschuldigde bijdrage in de exploitatiekosten op aangifte geen overdrachtsbelasting was voldaan. De verkrijgers van de overige bouwkavels hadden over de door hen verschuldigde bijdrage in de exploitatiekosten evenmin overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Aan hen was tot op de dag van de zitting bij het Hof nog geen naheffingsaanslag opgelegd.

3.2. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de hem opgelegde naheffingsaanslag op grond van het gelijkheidsbeginsel dient te worden vernietigd, nu bij de verkrijgers van de overige bouwkavels naheffing achterwege is gebleven. Het Hof heeft deze stelling verworpen, op de grond dat in die gevallen nog kan worden nageheven en het Hof geloof hecht aan de verklaring van de Inspecteur ter zitting dat zal worden nageheven. 3.3. Het primaire middel komt hiertegen op met het betoog dat de vraag of een begunstigend beleid is gevoerd, dan wel in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, uitsluitend beantwoord dient te worden naar de feitelijke situatie - geen naheffingsaanslagen opgelegd of aangekondigd aan de verkrijgers van de overige bouwkavels - ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag aan belanghebbende. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat naheffingsaanslagen in de door belanghebbende bedoelde andere gevallen achterwege zijn gebleven als gevolg van een expliciete of impliciete standpuntbepaling in die zin van de Inspecteur. In een zodanig geval kan indien ten tijde van de behandeling van de zaak voor het hof aannemelijk is dat de tot dan toe achterwege gebleven naheffingsaanslagen alsnog zullen worden opgelegd - het is aan het hof om te beoordelen of de mededeling van de inspecteur dat hij voornemens is die aanslagen op te leggen aanleiding vormt de zaak in afwachting van de uitvoering van dat voornemen aan te houden - van een begunstigend beleid als door belanghebbende bedoeld niet worden gesproken. Evenmin kan dan een juiste wetstoepassing worden opzij gezet op de grond dat de inspecteur in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege laat. Het primaire middel faalt derhalve. 3.4. Uit het onder 3.3 overwogene volgt dat ook het subsidiaire middel, waarin wordt betoogd dat bij de beantwoording van de in 3.3 vermelde vraag uitsluitend de feitelijke situatie ten tijde van de behandeling van de zaak voor het Hof in aanmerking genomen dient te worden, geen doel treft.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 11 maart 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis vand e voorzitter wordt dit arrest ondertekend door de raadsheer Zuurmond.