Home

Hoge Raad, 14-06-2011, BP9448, 11/00502 W

Hoge Raad, 14-06-2011, BP9448, 11/00502 W

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 juni 2011
Datum publicatie
15 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP9448
Formele relaties
Zaaknummer
11/00502 W

Inhoudsindicatie

WOTS-zaak. De Rb is bij het bepalen van de in Nederland op te leggen straf niet uitgegaan van een ander feit dan dat waarop de veroordeling van de Britse rechter betrekking heeft.

Uitspraak

14 juni 2011

Strafkamer

nr. 11/00502 W

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 6 december 2010, nummer 10/992028-10, op een verzoek van het Koninkrijk Groot-Brittannië tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:

[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. N. Sprengers, advocaat te Woerden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat de Rechtbank bij de strafoplegging is uitgegaan van een ander feit dan het feit dat de Britse rechter aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd.

2.2. In de bestreden uitspraak is de Rechtbank bij het bepalen van de in Nederland op te leggen straf uitgegaan van een veroordeling door de Britse rechter wegens, kort gezegd, de illegale invoer van 37 kg heroïne. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet dient de Britse rechter ingevolge de voor hem geldende "guidelines" wat betreft de kwalificatie van een feit als het onderhavige en wat betreft de strafoplegging uit te gaan van het gewicht aan pure drugs en niet van het gewicht aan versneden drugs. Een dergelijke verplichting bestaat voor de Nederlandse rechter niet.

In de conclusie van de Advocaat-Generaal is voorts uiteengezet dat het in deze zaak - naar in cassatie niet wordt bestreden - gaat om een aangetroffen hoeveelheid van 36 kg heroïne, met een zuiverheidsgraad van 45%, hetgeen neerkomt op het in het Britse vonnis genoemde gewicht van 17,6 kg pure heroïne.

Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de Rechtbank - die kennelijk abusievelijk gewaagt van 37 in plaats van 36 kg heroïne - is uitgegaan van een ander feit dan dat waarop de veroordeling van de Britse rechter betrekking heeft.

2.3. De klacht faalt.

3. Beoordeling van de middelen voor het overige

Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 juni 2011.