Parket bij de Hoge Raad, 14-06-2011, BP9448, 11/00502 W
Parket bij de Hoge Raad, 14-06-2011, BP9448, 11/00502 W
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2011
- Datum publicatie
- 15 juni 2011
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2011:BP9448
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP9448
- Zaaknummer
- 11/00502 W
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. De Rb is bij het bepalen van de in Nederland op te leggen straf niet uitgegaan van een ander feit dan dat waarop de veroordeling van de Britse rechter betrekking heeft.
Conclusie
Nr. S 11/00502 W
Mr. Vegter
Zitting 15 maart 2011
Conclusie inzake:
[Veroordeelde]
1. De Rechtbank te Rotterdam heeft op 6 december 2010 verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de tegen veroordeelde in Groot-Brittannië gewezen rechterlijke beslissing van het Crown Court te Ipswich van 22 juni 2009, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar en zes maanden. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging van de beslissing en de veroordeelde ter zake van het in die beslissing vermelde feit een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die door de veroordeelde vanaf het moment van zijn aanhouding op 13 november 2008 in detentie is doorgebracht, en de tijd gedurende welke de veroordeelde met het oog op overbrenging en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest in Nederland.
2. Namens veroordeelde heeft mr. N. Sprengers, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft mr. K. Rinkel, ambtenaar ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam, namens veroordeelde cassatie ingesteld, daartoe blijkens de aan de akte rechtsmiddel gehechte volmacht gemachtigd door mr. N. Sprengers, advocaat te Woerden. Mr. N. Sprengers, advocaat te Woerden, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
4. Het eerste middel klaagt over schending van het recht en/of verzuim van vormen, in het bijzonder de artikelen 9, eerste lid, onder a en b, 10, tweede lid en 11 van het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74; hierna: het Verdrag) en art. 28, derde lid van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, doordat de Rechtbank bij de voortgezette tenuitvoerlegging c.q. omzetting van de Britse straf naar Nederlandse maatstaven ten onrechte is uitgegaan van andere feiten dan opgenomen in de Britse tenlastelegging (indictment). Zoals blijkt uit de toelichting houdt het eerste middel verschillende klachten in, die achtereenvolgens zullen worden besproken.
5. In de toelichting op het eerste middel wordt er allereerst over geklaagd dat de Rechtbank bij de voortgezette tenuitvoerlegging c.q. omzetting van de Britse straf uit is gegaan van een gewicht van 37 kg geïmporteerde versneden heroïne, terwijl het Britse Crown Court, zoals blijkt uit de tenlastelegging en bewezenverklaring uit is gegaan van een gewicht van 17,6 kg geïmporteerde onversneden heroïne, zodat het gewicht aan geïmporteerde drugs waarop de Rechtbank zich in de bestreden uitspraak heeft gebaseerd derhalve geen feit zou zijn waarop de Britse veroordeling is gebaseerd.
6. De zich bij de stukken van het geding bevindende in de Nederlandse taal vertaalde tenlastelegging (indictment) houdt als 'details van het misdrijf' het volgende in:
"[Veroordeelde] en [betrokkene 1] waren op of rond 13 november 2008, in de international haven van Harwich [Harwich International Port] en elders in Engeland en Wales, opzettelijk betrokken bij het bedrieglijk overtreden van het verbod op de invoer van een illegaal verdovend middel Klasse A, namelijk 17,6 kilogram diamorfine met een zuiverheidgraad van 100%, zoals bepaald in artikel 3(1) van de Wet Misbruik Verdovende Middelen van 1971."
7. Voorts houdt het zich bij de stukken van het geding bevindende in de Nederlandse taal vertaalde afschrift van de bandopname door de officiële rechtbankverslaggevers bij de Rechtbank voor strafzaken te Ipswich in onderhavige zaak onder meer het volgende in:
"Samen met een man [betrokkene 2] (?) genaamd, die strafrechtelijk niet schuldig was, bracht u, in twee bestelwagens, een aanzienlijke hoeveelheid heroïne het Verenigd Koninkrijk binnen. Het is belangrijk, niet omdat u uw verantwoordelijkheid genomen heeft - de drugs waren feitelijk in de bestelwagen van [betrokkene 2] aangetroffen - maar hetgeen aangetroffen werd, zorgvuldig verstopt in beton, was 36 kilo poeder waarin heroïne met een zuiverheidgraad van 48 en een half procent, hetgeen neerkomt op 17,62 kilo pure heroïne. De handelsprijs werd geschat op ergens tussen de £ 500.000 en bijna £ 700.000, met een straatwaarde van £ 1.6 miljoen. De zuiverheidgraad waarover ik het had was hoger dan gemiddeld en was geschikt om verder verwerkt of versneden te worden zodat de waarde nog had kunnen uitkomen op £ 2.187.000. Dit is dus een grote importzaak, een grote hoeveelheid hard drugs met een hoge waarde."
8. Zoals blijkt uit de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen, heeft de raadsvrouw van de veroordeelde aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende aangevoerd:
"3. Dit feit, het feit waarvoor [veroordeelde] in Engeland is veroordeeld is blijkens de tenlastelegging zoals opgenomen bij het schriftelijke vonnis het "opzettelijk betrokken [zijn] bij het bedrieglijk overtreden van het verbod op de invoer van een illegaal verdovend middel Klasse A, namelijk 17,6 kilogram diamorfine". Dát is waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld, dát is het feit waarvoor u vandaag de door de Engelse rechter opgelegde straf moet omzetten naar Nederlandse maatstaven.
4. Door in deze WOTS procedure uit te gaan van een ander gewicht aan ingevoerde drugs dan deze 17,6 kilo zou u buiten de grenzen van deze procedure treden. In dat geval zou u immers de achterliggende feiten waarop deze veroordeling is gebaseerd opnieuw gaan beoordelen en wegen. U zou in dat geval aan [veroordeelde] een straf opleggen voor meer dan waarvoor hij door de Engelse rechter is veroordeeld. En dat is nou juist hetgeen zoals u zojuist aan [veroordeelde] heeft uitgelegd, niet de bedoeling in een WOTS procedure. U dient enkel de straf waartoe [veroordeelde] is veroordeeld om te zetten naar Nederlandse maatstaven en niet het feit waarvoor hij is veroordeeld.
5. Volgens de LOVS richtlijnen hoort bij een gewicht van 17,6 kilogram drugs, uigaande van de positie van "pakezel", een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30-48 maanden. Dit komt neer op een netto gevangenisstraf voor de duur van 20-32 maanden, oftewel een datum van invrijheidsstelling vanaf 14 juli 2010, uitgaande van een VI na 2/3 deel van de straf. (...)"
9. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting dat de officier van justitie in reactie op het betoog van de raadsman aldaar heeft meegedeeld dat: "De verdachte is aangehouden terwijl hij 36 kilo heroïne bij zich had. Dat hebben ze in Engeland omgezet naar pure heroïne." In reactie daarop heeft de raadsvrouw blijkens voornoemd proces-verbaal meegedeeld dat op de tenlastelegging 17,6 kg staat en dat indien wordt uitgegaan van 36 kilo er sprake is van een nieuw feit.
10. De bestreden uitspraak van de Rechtbank Rotterdam houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"Procedure
De veroordeelde is bij rechterlijke uitspraak van Crown Court te Ipswich d.d. 22 juni 2009 - voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 6 maanden ter zake van het invoeren ter zake van het invoeren van verdovende middelen, te weten 37 kilogram heroïne.
(...)
De in Nederland op te leggen straf
(...) De veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer in Groot-Brittannië van verdovende middelen. Hij heeft samen met een ander in twee bestelwagens een aanzienlijke hoeveelheid heroïne - verstopt in beton - Groot-Brittannië binnengebracht.(...)
Een juiste toepassing van het Verdrag en de wet brengt mee dat bij omzetting van de door een buitenlandse rechter opgelegde straf enerzijds rekening wordt gehouden met de opvattingen omtrent de ernst van het delict die leven in het land waar het delict is gepleegd, onder meer tot uitdrukking komend in de hoogte van de strafbedreiging, en anderzijds met de Nederlandse opvattingen en maatstaven dienaangaande en andere voor de straftoemeting van belang zijnde omstandigheden. (...)"
11. Uit de bestreden uitspraak onder het kopje "de in Nederland op te leggen straf" blijkt dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene is veroordeeld voor het invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid in beton verstopte heroïne. De Rechtbank heeft onder het kopje "procedure" vastgesteld dat deze partij 37 kg heroïne betrof; dit gewicht is voorts nader gespecificeerd in het zich bij de stukken van het geding bevindende bevel tot bewaring verleend door de rechter-commissaris op 23 juli 2010, waaruit blijkt dat het gaat om een gewicht van 37 kg, waarvan ongeveer 17,32 kg pure heroïne. Voor het Britse Crown Court te Ipswich is ingevolge de "Guideline-importation of controlled drugs",(1) opgesteld door The Sentencing Council for England and Wales, voor de kwalificatie van een feit en het bepalen van de strafmaat niet het gewicht aan onversneden maar het gewicht aan pure drugs doorslaggevend, i.c. 17,62 kg. Derhalve wordt in de indictment een gewicht van 17,6 kg pure heroïne genoemd. Uit het afschrift van de bandopname van onderhavige zaak, hiervoor weergegeven onder 7, blijkt dat dit gewicht afkomstig is van 36 kg in beton verstopte heroïne met een zuiverheidgraad van 48,5 %. Uit het voorgaande leid ik af dat het gewicht van 37 kg (versneden) heroïne waarop de Rechtbank bij het bepalen van de strafmaat zich heeft gebaseerd, ziet op dezelfde partij heroïne waarop het Britse vonnis is gebaseerd, alleen wordt in het Britse indictment deze partij weergegeven als 17,6 kg pure heroïne en in de bestreden uitspraak als 37 kg (versneden) heroïne. Door het verschil in weergave van de hoeveelheid geïmporteerde drugs is aldus geen sprake van een ander feit dan waarvoor veroordeelde is veroordeeld. Overigens wordt over de omstandigheid dat in de bestreden uitspraak een gewicht van 37 kg versneden heroïne is weergegeven, terwijl het Crown Court (evenals de officier van justitie) uitgaat van 36 kg versneden heroïne, in cassatie niet geklaagd, zodat het verschil tussen deze beide getallen geen bespreking behoeft. In zoverre faalt het eerste middel.
12. De raadsvrouw van veroordeelde heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat volgens de rechtspraak de Rechtbank bij het bepalen van de strafmaat diende uit te gaan van een geïmporteerd gewicht aan onversneden drugs van 17,6 kg. Verwezen wordt naar WOTS uitspraken van de Rechtbank te Utrecht van 14 december 2009, LJN BK6617 respectievelijk de Rechtbank te Amsterdam van 23 december 2008, LJN BH4308, waarin bij omzetting van een door de Britse rechter opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven steeds is uitgegaan van het gewicht aan onversneden drugs. Gesteld wordt dat ter terechtzitting is aangevoerd dat de Rechtbank van een gewicht van 17,6 kg aan geïmporteerde onversneden drugs had moeten uitgaan, waarbij volgens de geldende LOVS richtlijnen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig tot achtenveertig maanden is geïndiceerd. Door te zijn uitgegaan van het gewicht aan versneden drugs zou de Rechtbank een onjuiste toepassing hebben gegeven aan het Verdrag alsmede de wet op basis waarvan de Nederlandse rechter is gebonden aan de vaststelling van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
13. Anders dan het geldende recht in Engeland en Wales, zoals blijkt uit voornoemde Guideline-importation of controlled drugs, schrijft hier te lande geen regel voor dat de rechter bij het bepalen van het gewicht aan drugs dient uit te gaan van het gewicht aan onversneden drugs. Zelfs als de rechtbanken te Utrecht en Amsterdam in bovenvermelde uitspraken zouden hebben beslist dat bij de straftoemeting niet van het gewicht van de versneden stof, maar uitsluitend van het gewicht van de zuivere stof, zoals deze naar voren komt uit de bewezenverklaring, mag worden uitgegaan is het oordeel van de Rechtbank Rotterdam daardoor op zich zelf nog niet onjuist. De vraag is dan eerst en vooral of de argumenten van beide rechtbanken overtuigen. Aan argumentatie ontbreekt het echter en wel op grond van het volgende. De Rechtbank te Utrecht gaat bij bepaling van de strafmaat inderdaad uit van een gewicht aan onversneden drugs, maar dat lijkt vooral te zijn ingegeven door de omstandigheid dat in die zaak het Britse vonnis waarvan de overdracht tot tenuitvoerlegging is verzocht uitsluitend een gewicht aan geïmporteerde pure cocaïne vermeldt, zodat de Utrechtse rechter zonder nader onderzoek niet het gewicht aan versneden drugs in aanmerking heeft kunnen nemen. In de uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam wordt overwogen dat "...niet kan worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur, nu het, gezien de bewezenverklaring, gaat om invoer en bezit van 869 gram cocaïne." Ik kan daarin zonder nadere toelichting geen steun lezen voor de opvatting dat bij de straftoemeting moet worden uitgegaan van onversneden drugs. In onderhavige zaak is, zoals vastgesteld in het Britse vonnis waarvoor de overdracht tot tenuitvoerlegging is gelast, een gewicht (36 kg) aan versneden (zoals overigens meestal het geval is) heroïne aangetroffen, waardoor het niet onbegrijpelijk is dat de rechter bij het bepalen van de strafmaat van dat gewicht is uitgegaan. In zoverre faalt deze in het eerste middel vervatte klacht eveneens.
14. In de toelichting wordt betoogd dat de Rechtbank van een gewicht van 17,6 kg aan geïmporteerde onversneden drugs had moeten uitgaan en daarbij de geldende LOVS richtlijnen had moeten toepassen (een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig tot achtenveertig maanden). Nu hierboven reeds naar voren kwam dat het onjuist is dat de Rechtbank gehouden was bij de straftoemeting uit te gaan van 17,6 kg is daarmee de angel al uit de klacht verwijderd. De Rechtbank heeft ten aanzien van de in Nederland op te leggen straf - voor zover voor de beoordeling van de in het middel vervatte klacht van belang - het volgende overwogen:
"Dit feit is een ernstig feit. Harddrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. Het gebruik van deze middelen is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met de verdere verspreiding daarvan gepaard gaande, door verslaafden gepleegde, criminaliteit. De veroordeelde heeft zich kennelijk laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen en aldus deel uitgemaakt van de (internationale) keten van de handel in drugs.
Een juiste toepassing van het Verdrag en de wet brengt mee dat bij de omzetting van de door een buitenlandse rechter opgelegde straf enerzijds rekening wordt gehouden met de opvattingen omtrent de ernst van het delict die leven in het land waar het delict is gepleegd, onder meer tot uitdrukking komend in de hoogte van de strafbedreiging, en anderzijds met de Nederlandse opvattingen en maatstaven dienaangaande en andere voor de straftoemeting van belang zijnde omstandigheden.
Aangezien artikel 1, tweede lid, van het Verdrag bepaalt dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet mag worden verzwaard, houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat, indien de gehele tenuitvoerlegging van de straf in Groot-Brittannië had plaatsgevonden, de veroordeelde op 15 augustus 2012 op vrije voeten zou zijn gesteld."
15. Het aan de orde zijnde art. 31, eerste lid, WOTS bepaalt:
"De rechtbank, de tenuitvoerlegging toelaatbaar achtende, verleent verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 353 en 357 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing."
16. In HR 21 december 1993, LJN AD2009, NJ 1995/199, m.nt. A.H.J. Swart oordeelde de Hoge Raad omtrent art. 31, eerste lid, WOTS dat:
"de rechter, bij het opleggen van de straf of maatregel welke op het overeenkomstige feit naar Nederlands recht is gesteld, de in het buitenland opgelegde sanctie, zonder de duur of de omvang daarvan te overschrijden, in beginsel dient te vervangen door een straf of maatregel die naar Nederlandse maatstaven en opvattingen geacht wordt te beantwoorden aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader, zij het dat de rechter bij die vervanging tevens rekening dient te houden met internationale gevoeligheden."(2)
17. Uit de overwegingen van de Rechtbank ten aanzien van de strafmaat, hiervoor weergegeven onder 14, blijkt niet dat de Rechtbank zich bij het bepalen van de strafmaat heeft gebaseerd op de LOVS-richtlijnen. Deze LOVS oriëntatiepunten vormen overigens geen recht in de zin van art. 79 Wet RO, zodat een beroep daarop ook om die reden geen doel kan treffen.(3) Bovendien wordt miskend dat de LOVS-oriëntatiepunten geen betrekking hebben op de in het kader van de toepassing van de WOTS op te leggen straffen. Daarbij spelen immers andere factoren een rol dan bij de reguliere straftoemeting. De straf moet niet zodanig worden verlaagd dat de vreemde staat in de toekomst van de exequaturprocedure afziet.(4) Dat is een internationale gevoeligheid, zoals bedoeld in de hierboven geciteerde overweging van de Hoge Raad. Ik voeg nog toe dat het middel tevens lijkt te miskennen dat ook in de WOTS-procedure de keuze van de factoren welke voor de strafoplegging van belang zijn te achten is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en in beginsel geen motivering behoeft.(5) In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of bij de strafoplegging is rekening gehouden met alle daarvoor in aanmerking komende factoren.(6) Ook in zoverre faalt dus de klacht.
18. In de toelichting op het eerste middel wordt nog opgemerkt dat de Rechtbank ter terechtzitting heeft overwogen (kennelijk in de zin van meegedeeld) dat in geval van strafbare feiten als het onderhavige bij het bepalen van de strafmaat het gewicht aan ingevoerde versneden drugs (36 kg heroïne) maatgevend wordt geacht. Deze overweging zou niet zijn weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting, en evenmin in de bestreden uitspraak. Het proces-verbaal is de kenbron van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen en wordt in beginsel voor juist gehouden. Als de verdachte of de verdediging meent dat de Rechtbank ten aanzien van een bepaald verweer iets heeft overwogen, maar daarvan uit het proces-verbaal niet blijkt, moet het ervoor worden gehouden dat de Rechtbank dat niet heeft overwogen.(7) Dat is in het onderhavige geval niet anders, temeer nu niet is gebleken dat de verdediging een verzoek tot aanpassing van het proces-verbaal heeft gedaan.(8) Overigens zie ik niet in welk belang van de veroordeelde hier in het geding is. Immers uit het citaat onder 10 hierboven blijkt dat de Rechtbank is uitgegaan van 37 kg.
19. Het eerste middel faalt mitsdien in al haar onderdelen.
20. Het tweede middel is eigenlijk een herhaling van zetten. De klacht betreft opnieuw de strafoplegging. Geklaagd wordt dat de Rechtbank in strijd met de artikelen 9, 10 en 11 van het Verdrag en art. 28, derde lid, van de WOTS bij het bepalen van de strafmaat in het kader van de voortgezette tenuitvoerlegging c.q. omzetting van de Britse straf naar Nederlandse maatstaven geen gewicht heeft toegekend aan de overige feiten en omstandigheden die door de Britse rechter bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking zijn genomen.
21. Ik neem maar aan dat het middel beoogt te klagen over een ontoereikende strafmotivering nu de factoren die de Britse rechter in aanmerking heeft genomen niet uitdrukkelijk worden vermeld als factoren waaraan in het kader van de straftoemeting gewicht is toegekend. Hetgeen over strafmotivering aan het einde van punt 17 hierboven is gezegd, vul ik nog kort aan. De motivering van de straf in het kader van de WOTS wordt slechts beheerst door hetgeen in art. 31, eerste lid, WOTS is bepaald en niet door de voorschriften in art. 359 Sv. Daarmee valt de strafmotivering in het kader van de WOTS niet binnen het regiem van het nieuwe artikel 359, tweede lid, Sv(9) en evenmin onder de oude regeling van art. 359, zevende lid, Sv.(10) Lensing(11) benoemt de parameters uit de rechtspraak van de Hoge Raad als volgt: aan de ene kant de straf die volgens Nederlandse maatstaven zou zijn opgelegd; aan de andere kant moet de straf niet zodanig worden verlaagd dat vreemde staten in de toekomst van het gebruik van de exequaturprocedure zullen afzien.(12) Daarmee dient de rechter dus uitdrukkelijk rekening te houden met de door de Britse rechter opgelegde straf, maar dat is iets anders dan dat de factoren die volgens de Britse rechter van betekenis waren voor de strafoplegging verplicht onderdeel van de strafmotivering zouden moeten vormen. Dat deze (en andere) factoren ter zitting door de raadsvrouw zijn benoemd als factoren waarmee rekening moet worden gehouden, maakt dit niet anders. Het tweede middel faalt mitsdien eveneens.
22. De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie bijlage 1 behorende bij het door de raadsvrouw van veroordeelde ingediende verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van 24 augustus 2010.
2 Vgl. HR 8 juni 2004, LJN AO8390.
3 Vgl. o.m. HR 3 december 2002, LJN AE8838, NJ 2003/570.
4 Zie ook HR 26 juni 1990, NJ 1991, 188, 190, 191 en 192 m.nt AHJS.
5 Vgl. o.a. HR 21 november 2006, LJN AY7805 en HR 14 maart 2006, LJN AU9353.
6 Zie Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e, p. 263.
7 Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot AG Vellinga vóór HR 19 januari 2010, LJN BK4822 (ongepubliceerd). Zie eveneens G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (Kluwer 2008, 6de druk), p. 581 en 582.
8 Vgl. HR 24 oktober 2000, LJN ZD2186, NJ 2001/5.
9 Vgl. HR 8 december 2009, zaaknr. 09/01525 W (niet gepubliceerd), HR 11 november 2008, LJN BF0828 (nr. 07/11825 W) en HR 10 februari 2009, zaaknr. 08/03067 W (niet gepubliceerd).
10 Vgl. HR 23 januari 2001, LJN AA9607 en HR 6 februari 2001, zaaknr. 02217/00 W (niet gepubliceerd).
11 Zie Handboek Strafzaken hoofdstuk 94.3.2.
12 HR 26 juni 1990, NJ 1991, 188, 190, 191 en 192 m.nt AHJS.