Home

Hoge Raad, 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1774, 12/04717

Hoge Raad, 20-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1774, 12/04717

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2013
Datum publicatie
20 december 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:1774
Formele relaties
Zaaknummer
12/04717

Inhoudsindicatie

Teruggaaf/verrekening van dividendbelasting. Artikelen 7.7 en 9.2 Wet IB 2001. Artikel 63 VWEU. Prejudiciële vragen: vergelijking van een niet-ingezetene met een ingezetene? Vergelijkingsmaatstaf? Rechtsgeldige neutralisatie in de woonstaat?

Uitspraak

20 december 2013

nr. 12/04717

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2012, nrs. 11/00653 tot en met 11/00658, betreffende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting.

1 Het geding in feitelijke instanties

[A] Holding B.V. heeft ter zake van een zestal in 2007 aan belanghebbende gedane dividenduitkeringen dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken beslist dat geen teruggaaf wordt verleend.

De Rechtbank te Breda (nrs. AWB 10/1918, 11/2579, 11/2580, 11/2582, 11/2583 en 11/2588) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep in de zaken met kenmerk 10/1918, 11/2579, 11/2580, 11/2582 en 11/2583 ongegrond en in de zaak met kenmerk 11/2588 gegrond verklaard, en teruggaaf van dividendbelasting verleend over het tijdvak november 2007.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft het hoger beroep in de zaken met kenmerk 11/00653 tot en met 11/00657 niet-ontvankelijk en in de zaak met kenmerk 11/00658 ongegrond verklaard, het incidentele hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur in de zaak betreffende het tijdvak november 2007 vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur in de overige zaken bevestigd, en - naar de Hoge Raad verstaat - de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 april 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen in cassatie. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is woonachtig in België.

3.2.

Belanghebbende bezat gedurende het jaar 2007 twee van de 95 geplaatste certificaten van aandelen in de in Nederland gevestigde vennootschap [A] Holding B.V. (hierna: Holding BV). Zij heeft in Holding BV geen aanmerkelijk belang als bedoeld in afdeling 4.3 van de Wet IB 2001.

3.3.

In 2007 heeft Holding BV via haar aandeelhouder, Stichting Aandelenbezit [C] (hierna: Stichting [C]), aan belanghebbende zesmaal, voor in totaal een bedrag van € 107.372 aan dividenden ter beschikking gesteld (hierna: de dividenden). Hierop heeft zij in totaal een bedrag van € 16.105,80 aan dividendbelasting ingehouden (zijnde 15 percent van € 107.372). Ter financiering van de certificaten is belanghebbende geen schulden aangegaan. Evenmin heeft zij in 2007 op de dividenden drukkende kosten gemaakt.

3.4.

De dividenden zijn in België voor het netto bedrag in de heffing van de personenbelasting betrokken. De verschuldigde Belgische personenbelasting bedroeg 25 percent van € 91.266,20 (€ 107.372 minus de ingehouden Nederlandse dividendbelasting ten bedrage van € 16.105,80), ofwel € 22.816,22. Naar intern Belgisch recht kon de Nederlandse dividendbelasting niet verrekend worden met de over de dividenden verschuldigde personenbelasting.

3.5.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor in 3.3 vermelde inhouding van dividendbelasting bezwaar gemaakt op grond van de stelling dat deze inhouding in strijd is met het recht van de Europese Unie.

3.6.1.

Het Hof heeft geoordeeld dat bij belanghebbende tot een bedrag van € 526,86 sprake is van een met artikel 56 EG (thans: artikel 63 VWEU) strijdige benadeling, aangezien voor een inwoner van Nederland de Nederlandse belastingdruk op de dividenden € 15.578,94 zou bedragen, te weten 30 percent (tarief belastbaar inkomen box 3) van 4 percent (forfaitair rendement) van € 1.298.245 (de gemiddelde waarde van de certificaten in 2007), terwijl in de situatie van belanghebbende de Nederlandse belastingdruk als gevolg van de op de dividenden ingehouden dividendbelasting € 16.105,80 bedraagt, te weten 15 percent van € 107.372. Het Hof heeft geen rekening gehouden met heffingvrij vermogen en heffingskortingen, omdat gesteld noch gebleken is dat wordt voldaan aan de norm uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 februari 1995, Schumacker, C-279/93, BNB 1995/187.

3.6.2.

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de door het Hof aanwezig geachte benadeling niet rechtsgeldig wordt geneutraliseerd. De door de woonstaat België aan belanghebbende voor de dividenden volgens de aftrekmethode verleende voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van € 4026,45 (zijnde 25 percent van € 16.105,80, zie onderdeel 3.4 hiervoor) is naar het oordeel van het Hof aan te merken als een unilaterale voorkomingsmethode. De omstandigheid dat de aftrek feitelijk ertoe heeft geleid dat België het gehele bedrag van de benadeling ten bedrage van € 526,86 heeft gecompenseerd is daarbij, aldus nog steeds het Hof, niet van belang.

4 Beoordeling van de voorgestelde middelen

5 Beslissing