Home

Hoge Raad, 07-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2262, 16/01721

Hoge Raad, 07-10-2016, ECLI:NL:HR:2016:2262, 16/01721

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 oktober 2016
Datum publicatie
7 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2262
Formele relaties
Zaaknummer
16/01721

Inhoudsindicatie

Art. 8:73 Awb. Redelijke termijn na verwijzing overschreden.

Uitspraak

7 oktober 2016

nr. 16/01721

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X-Y] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 februari 2016, nrs. AWB 14/00257 t/m 14/00280, betreffende de aan belanghebbende opgelegde verhogingen en de boeten ter zake van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 1997 tot en met 2000 alsmede wat betreft de beslissing tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën en het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014, nr. 12/04512, ECLI:NL:HR:2014:700, BNB 2014/118, vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de verhogingen en de boeten ter zake van de IB/PVV over de jaren 1997 tot en met 2000 alsmede wat betreft de beslissing tot vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën alsmede de Minister van Veiligheid en Justitie hebben een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door J.P.G.M. van der Graaf, advocaat te Dordrecht.

3 Beoordeling van het middel

3.1.

Het middel klaagt erover dat het Hof de redelijke termijn heeft overschreden voor het doen van uitspraak in de verwijzingsprocedure.

3.2.

Het middel slaagt. Indien de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt en het geding verwijst naar een gerechtshof of een rechtbank, heeft als uitgangspunt te gelden dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad (zie Hoge Raad 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).

3.3.

De in dit verband in aanmerking te nemen periode is aangevangen op 28 maart 2014 toen de Hoge Raad arrest wees in het eerste geding in cassatie en is geëindigd toen het Hof op 11 februari 2016 uitspraak deed. Die periode beloopt 1 jaar en ruim 10 maanden. Blijkens de stukken van het geding is geen sprake van bijzondere omstandigheden.

3.4.

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, is de redelijke termijn door het Hof overschreden met ruim 10 maanden. De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.5.

Met de geconstateerde termijnoverschrijding correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1000. Deze schadevergoeding dient door de Minister van Veiligheid en Justitie te worden betaald.

4 Proceskosten

5 Beslissing