Home

Hoge Raad, 05-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1660, 21/00392

Hoge Raad, 05-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1660, 21/00392

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 november 2021
Datum publicatie
5 november 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1660
Formele relaties
Zaaknummer
21/00392

Inhoudsindicatie

Schadevergoeding; art. 8:73 Awb; immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn; geen vergoeding bij ontbreken van belang bij aanwending rechtsmiddel.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/00392

Datum 5 november 2021

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN 2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, nrs. 19/00063 en 19/001251, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 18/3053) betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.1

Het Hof heeft – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening van een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm), terwijl zij niet de aangifteplichtige of de kentekenhouder van de desbetreffende auto was, en zij evenmin het desbetreffende bedrag aan bpm heeft voldaan.

2.1.2

Het Hof heeft – anders dan de Rechtbank – geoordeeld dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaarfase. Daartoe heeft het Hof redengevend geacht dat belanghebbende niet een financieel belang heeft bij de beslissing op het bezwaar. De enkele omstandigheid dat belanghebbende aan de gemachtigde heeft verzocht bezwaar te maken, maakt dit niet anders. Omdat hier de bijzondere omstandigheid zich voordoet dat een financieel belang ontbreekt, volstaat de constatering dat in de bezwaarfase de redelijke termijn is overschreden, aldus het Hof.

2.2

Middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt dat het Hof – in strijd met artikel 6 EVRM en/of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – ervan is uitgegaan dat voor een recht op vergoeding van immateriële schade de belanghebbende daadwerkelijk spanning en frustratie moet ondervinden van de overschrijding van de redelijke termijn en dat de belanghebbende die geen financieel belang heeft bij de beslissing over de voldoening van een belastingbedrag, dergelijke spanning en frustratie niet ondervindt.

2.3

Het middel faalt. De hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordelen van het Hof moeten, gelet op de hiervoor in 2.1.1 weergegeven vaststellingen, aldus worden begrepen dat een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege kan blijven omdat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat belanghebbende niet behoort tot degenen die op grond van artikel 26a AWR in samenhang gelezen met artikel 7:1 Awb bezwaar kunnen maken. Aldus verstaan zijn deze oordelen, anders dan het middel betoogt, niet in strijd met artikel 6 EVRM noch met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.2 Indien in een dergelijk geval degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden.

2.4

De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing