Home

Hoge Raad, 21-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1513, 21/01545

Hoge Raad, 21-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1513, 21/01545

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 oktober 2022
Datum publicatie
21 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1513
Formele relaties
Zaaknummer
21/01545

Inhoudsindicatie

Wet WIA. Beperkte cassatiemogelijkheid bij zaken van de Centrale Raad van Beroep. Geen ruimte voor toetsing van kwalificatie van Duitse uitkering.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/01545

Datum 21 oktober 2022

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] , Duitsland, (hierna: belanghebbende)

tegen

de RAAD VAN BESTUUR VAN HET UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 februari 2021, nr. 18/4055 WIA1, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 16/1923) betreffende een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Centrale Raad) beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur), vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Raad van bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 23 december 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft tot 2001 in Nederland gewoond en in dienstbetrekking gewerkt. In 2001 is zij naar Duitsland verhuisd en heeft daar in dienstbetrekking gewerkt. In 2004 heeft zij zich ziek gemeld. Op [...] 2005 is zij bevallen van een zoon. Op 11 mei 2005 eindigde haar bevallingsverlof. Aansluitend daarop heeft zij tot en met 7 november 2008 ‘Elternzeit’ opgenomen. Na het einde van haar Duitse dienstbetrekking op 31 december 2007 heeft belanghebbende een ontslagvergoeding ontvangen.

2.2

Bij besluit van 11 mei 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) vastgesteld dat belanghebbende op grond van Europese regelgeving met ingang van 1 januari 2011 recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: Wet WIA). Uitgaande van 1 juli 2008 als – door het UWV vastgestelde – eerste dag van arbeidsongeschiktheid van belanghebbende, bedraagt de uitkering volgens het UWV nihil, omdat zij in het daaraan voorafgaande refertejaar, dat loopt van 1 juli 2007 tot 1 juli 2008, geen inkomen uit arbeid heeft genoten en dus geen inkomensverlies heeft geleden.

2.3.1

De Centrale Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij onder meer geoordeeld dat de gedurende de hiervoor in 2.1 bedoelde Elternzeit door belanghebbende in het in 2.2 bedoelde refertejaar ontvangen Duitse uitkering (in zijn uitspraak aangeduid met ‘Elterngeld’) niet kan worden beschouwd als loon in de zin van artikel 12 Wet WIA. De Centrale Raad heeft daarbij overwogen dat artikel 5 van Verordening (EG) 883/20043 niet tot gevolg heeft dat die uitkering met loon in de zin van artikel 12 Wet WIA moet worden gelijkgesteld.

2.3.2

Met betrekking tot de door belanghebbende in december 2007 ontvangen ontslagvergoeding heeft de Centrale Raad geoordeeld dat deze vergoeding loon uit vroegere dienstbetrekking vormt en daarom op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet financiering sociale verzekeringen niet meetelt voor de berekening van het in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen4 bedoelde dagloon.

3 Beoordeling van de klachten

3.1.

In cassatie voert belanghebbende vijf klachten aan tegen de uitspraak van de Centrale Raad: (i) de door belanghebbende ontvangen Duitse uitkering moet als loon in de zin van artikel 12 Wet WIA worden beschouwd; (ii) het UWV heeft het in 2.2 bedoelde refertejaar willekeurig en daarmee onjuist vastgesteld; (iii) ten onrechte is de door belanghebbende ontvangen ontslagvergoeding niet tot het loon in de zin van artikel 12 Wet WIA gerekend; (iv) het oordeel dat het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet van toepassing is, is onbegrijpelijk; en (v) uit artikel 5 van Verordening (EG) 883/2004 volgt dat wel degelijk een inbreuk is gemaakt op het vrije werknemersverkeer.

3.2

Bij de behandeling van de klachten wordt het volgende vooropgesteld. De Hoge Raad kan op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) uitspraken van de Centrale Raad slechts beoordelen voor zover dit bij wet is bepaald. Wat betreft de Wet WIA kan de Hoge Raad op grond van artikel 116 Wet WIA slechts oordelen over schending of verkeerde toepassing van de artikelen 2, lid 2 tot en met lid 6, 3, 8, 9, 11, en 12, lid 1, letter a, Wet WIA. Het gaat kort gezegd om de bepalingen over wie verzekerd is voor de Wet WIA, en om de bepalingen over de termen ‘loon’, ‘ingezetene’, ‘(on)gehuwd’ en ‘gezamenlijke huishouding’.

3.3

De klachten (ii) en (iv) bestrijden het oordeel van de Centrale Raad over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en de toepassing van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Aangezien beide onderwerpen zijn geregeld in artikel 13 Wet WIA, heeft de Hoge Raad niet de bevoegdheid te oordelen over deze klachten. Zij kunnen daarom niet tot cassatie leiden.

3.4.1

Klacht (i) keert zich tegen het oordeel van de Centrale Raad dat de Duitse uitkering niet kan worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 12 Wet WIA. Daartoe wordt aangevoerd dat belanghebbende gedurende haar hele Elternzeit werknemer is gebleven, en dat de door haar ontvangen uitkering naar Duits recht slechts aan werknemers wordt betaald.

3.4.2

Op basis van artikel 116 Wet WIA kan de Hoge Raad, voor zover hier relevant, het oordeel van de Centrale Raad slechts toetsen voor zover dat oordeel een schending of verkeerde toepassing van het loonbegrip van artikel 12, lid 1, letter a, Wet WIA zou bevatten. De toepassing die de Centrale Raad aan dat loonbegrip heeft gegeven, getuigt op zichzelf beschouwd niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover klacht (i) steunt op de gestelde omstandigheid dat dit oordeel is gebaseerd op een verkeerde uitleg of toepassing van Duits recht faalt zij, omdat de uitleg van het Duitse recht die de Centrale Raad ten grondslag heeft gelegd aan de kwalificatie van de door belanghebbende ontvangen uitkering, moet worden onderscheiden van de uitleg of toepassing van het loonbegrip van artikel 12, lid 1, letter a, Wet WIA. Pas nadat de Centrale Raad de uitkering naar Duits recht had beoordeeld, kon hij toekomen aan de toepassing van deze wetsbepaling. Bovendien zou artikel 79 Wet RO de Hoge Raad niet toestaan de bestreden uitspraak te toetsen op de uitleg van buitenlandse wetsbepalingen. De gestelde omstandigheid dat de Centrale Raad bij de toepassing van artikel 12, lid 1, letter a, Wet WIA zou zijn uitgegaan van een onjuiste uitleg van Duits recht kan daarom niet tot cassatie leiden.

3.5

Met klacht (iii) wordt betoogd dat de Centrale Raad de in december 2007 betaalde ontslagvergoeding ten onrechte heeft aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, dat niet behoort tot het loon in de zin van artikel 12, lid 1, letter a, Wet WIA. Deze klacht faalt op de gronden uiteengezet in de onderdelen 10.1 tot en met 10.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.6

Met klacht (v) wordt betoogd dat artikel 5 van Verordening (EG) 883/2004 ertoe strekt dat Nederland de Duitse kwalificatie van prestaties of inkomsten moet overnemen, en de grondslag voor een WIA-uitkering moet bepalen zoals Duitsland dat doet. Tevens wordt een beroep gedaan op de Raamovereenkomst Ouderschapsverlof5. Deze klacht faalt op de gronden uiteengezet in achtereenvolgens de onderdelen 11.3 en 11.4 en de onderdelen 11.7 en 11.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.7

Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep in cassatie ongegrond moet worden verklaard.

4 Proceskosten

5 Beslissing