Hoge Raad, 08-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:155, 20/04273
Hoge Raad, 08-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:155, 20/04273
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 februari 2022
- Datum publicatie
- 8 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:155
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1166
- Zaaknummer
- 20/04273
Inhoudsindicatie
1. Weigering meewerken ademonderzoek (art. 163.2 WVW 1994). Klacht over verwerping verweer dat verdachte geen bestuurder was. 2. Rijden terwijl verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (art. 9.2 WVW 1994). Bewijsklachten. Uit de b.m. kan o.m. niet volgen dat het besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs aan verdachte is bekendgemaakt. HR: art. 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04273
Datum 8 februari 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 december 2020, nummer 22-001244-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2022.