Home

Hoge Raad, 17-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1570, 23/00227

Hoge Raad, 17-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1570, 23/00227

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 november 2023
Datum publicatie
17 november 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1570
Formele relaties
Zaaknummer
23/00227

Inhoudsindicatie

Artikel 3.120, lid 1, letter b, Wet IB 2001 (tekst 2016); boeterente direct aftrekbaar of vooruitbetaalde rente?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/00227

Datum 17 november 2023

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2022, nr. BK-22/002571, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/8183) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door I.J. Janssens, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende is eigenaar van een woning. Ook is hij bestuurder en enig aandeelhouder van een besloten vennootschap (hierna: de BV).

2.2

Belanghebbende en de BV zijn op 17 februari 2011 voor € 100.000 een leningovereenkomst aangegaan in verband met de eigen woning van belanghebbende (hierna: lening 2012-001). De overeenkomst heeft als ingangsdatum 1 januari 2012 en heeft een looptijd van 30 jaar. De rente is 7,9 procent voor een rentevaste periode van 30 jaar. Behoudens in cassatie niet ter zake doende uitzonderingen is bij vervroegde aflossing een boeterente verschuldigd gelijk aan de door de BV over de resterende looptijd gederfde rente-inkomsten.

2.3

Belanghebbende heeft in 2015 een bedrag van € 25.000 betaald aan de BV ter gedeeltelijke aflossing van lening 2012-001.

2.4

Hij heeft op 7 december 2016 van zijn privérekening een bedrag van € 25.000 betaald aan de BV met de omschrijving “Extra aflossing lening 2012001”. Vervolgens heeft hij in 2016 een bedrag van € 25.000 opgenomen van de BV, in overeenstemming met een overeenkomst van 12 december 2015, waarin een doorlopend krediet is overeengekomen tegen een rentepercentage van 6 procent.

2.5

Naar aanleiding van de betaling op 7 december 2016 heeft de BV aan belanghebbende een bedrag aan boeterente van € 34.078,49 in rekening gebracht.

2.6

Belanghebbende en de BV zijn op 28 december 2016 voor € 50.000 een leningovereenkomst aangegaan in verband met de eigen woning (hierna: lening 2017-001). De overeenkomst heeft als ingangsdatum 1 januari 2017 en heeft een looptijd van 25 jaar. De voorwaarden zijn vergelijkbaar met die van lening 2012-001, met dien verstande dat het rentepercentage 4,2 procent per jaar is.

2.7

De Inspecteur heeft het hiervoor in 2.5 bedoelde bedrag aan boeterente niet in aftrek toegestaan in 2016.

3 Procedure bij het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur terecht de in aftrek gebrachte kosten met betrekking tot de eigen woning heeft gecorrigeerd. Belanghebbende heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 34.079 in 2016 aftrekbaar is als boeterente wegens het vervroegd aflossen van een eigenwoningschuld. Hij heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van herfinanciering van lening 2012-001 door middel van lening 2017-001 en dat hij daarom recht heeft op aftrek van een bedrag aan boeterente van € 21.024, zijnde de contante waarde van het verschil tussen de nog te betalen rente op lening 2012-001 en die op lening 2017-001.

3.2

Volgens het Hof is niet in geschil dat lening 2012-001 moet worden aangemerkt als eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a Wet IB 2001 (tekst 2012). Volgens het Hof heeft belanghebbende, zoals hij ter zitting heeft verklaard, met de aflossing van € 25.000 uit eigen middelen, het vervolgens opnemen van een gelijk bedrag uit het doorlopende krediet met de BV en het aangaan van lening 2017-001 van € 50.000 met een lager rentepercentage dan gold voor lening 2012-001, een fiscaal voordeel willen behalen door de aftrekbare rente naar voren te halen. Reden daarvoor was dat belanghebbende voorzag dat hij in de jaren na 2016 een lager inkomen zou verwerven en ook speelde een aanstaande wetswijziging ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek een rol. Hieruit leidt het Hof af dat belanghebbende de rente die hij anders over de gehele looptijd van lening 2012-001 zou hebben betaald, in 2016 in aftrek wenst te brengen. Gelet hierop heeft het Hof geoordeeld dat voor de toepassing van het fiscale recht ervan moet worden uitgegaan dat sprake is van vooruitbetaalde rente als bedoeld in artikel 3.120, lid 3, letter a, Wet IB 2001. Dit ligt volgens het Hof in feite ook besloten in de stelling van de Inspecteur dat in 2016 geen sprake is van een aflossing van de eigenwoningschuld. Het Hof heeft daarom geoordeeld dat de Inspecteur ten aanzien van lening 2012-001 terecht geen aftrek heeft toegestaan van de in 2016 vooruitbetaalde rente. Wel is deze rente op grond van artikel 3.120, lid 4, Wet IB 2001 getemporiseerd aftrekbaar in de jaren na 2016, aldus het Hof.

3.3

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het subsidiaire standpunt van belanghebbende ook niet kan slagen, gelet op zijn hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel dat de boeterente voor de toepassing van het fiscale recht moet worden aangemerkt als vooruitbetaalde rente.

4 Beoordeling van de klachten

5 Proceskosten

6 Beslissing