Home

Hoge Raad, 12-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:695, 21/00268

Hoge Raad, 12-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:695, 21/00268

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 mei 2023
Datum publicatie
12 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:695
Formele relaties
Zaaknummer
21/00268

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting; belastingrente; achterwaartse verliesverrekening; art. 30fe AWR; art. 21 Wet Vpb 1969; (een verzoek tot voorlopige) achterwaartse verliesverrekening heeft geen gevolgen voor de berekening van belastingrente bij de aanslag vennootschapsbelasting voor een eerder winstjaar.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/00268

Datum 12 mei 2023

ARREST

in de zaak van

[X] U.A. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020, nr. 19/001891, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/4333) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P. Boonstra en R.A. de Meester, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Inleiding

Deze zaak ziet onder meer op de berekening van belastingrente die in rekening is gebracht in verband met een aanslag in de vennootschapsbelasting, welke aanslag naderhand is verminderd als gevolg van de achterwaartse verrekening van een verlies over een later jaar. In geschil is of deze belastingrente moet worden verminderd omdat vóór het opleggen van die aanslag een verzoek was gedaan tot voorlopige achterwaartse verrekening van dat verlies.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.1 Op 27 oktober 2015 heeft belanghebbende aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 gedaan.

3.1.2 Op 20 mei 2016 heeft belanghebbende aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 gedaan en daarbij een verlies verantwoord. Zij heeft tegelijkertijd een verzoek tot voorlopige achterwaartse verliesverrekening op grond van artikel 21, lid 3, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) gedaan.

3.1.3 De Inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 de aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij is bij beschikking een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht.

3.1.4 Met dagtekening 1 april 2017 heeft de Inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 vastgesteld. Deze aanslag is vastgesteld op nihil. Daarbij heeft de Inspecteur een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet gegeven waarbij hij het verlies van het jaar 2015 heeft vastgesteld.

3.1.5 Op 8 april 2017 is bij beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de Wet de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 verminderd vanwege achterwaartse verrekening van het verlies van het jaar 2015.

3.2.1 Voor het Hof was onder meer in geschil of en, zo ja, in hoeverre de hiervoor in 3.1.3 vermelde belastingrente moet worden verminderd.

3.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat de vermindering van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 als gevolg van de toegepaste achterwaartse verrekening van het voor het jaar 2015 vastgestelde verlies niet leidt tot vermindering van de gelijktijdig met het opleggen van die aanslag in rekening gebrachte belastingrente. De wettelijke bepalingen inzake belastingrente bij verliesverrekening zijn juist toegepast, aldus het Hof.

4 Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing