Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3637, 19/00189

Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3637, 19/00189

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 december 2020
Datum publicatie
6 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:3637
Formele relaties
Zaaknummer
19/00189

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Verrekening buitenlandse (Roemeense) bronbelasting; vervreemdingswinst op aandelen is geen ‘dividend’ in de zin van art. 36 lid 2 Bvdb 2001. Het niet kunnen verrekenen van de bronbelasting vanwege toepassing verrekeningslimieten is niet strijdig met Europees recht. Belastingrente gematigd vanwege te laat opleggen aanslag na verzoek achterwaartse verliesverrekening later jaar.

Uitspraak

kenmerk 19/00189

15 december 2020

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: mr. drs. P. Boonstra (Van Campen Liem te Amsterdam)

en op het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

tegen de uitspraak van 27 december 2018 in de zaak met kenmerk HAA 17/4333 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2017 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna ook: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 1.714.801 en – na verrekening van een verlies uit andere boekjaren voor een bedrag van € 732.355 – een belastbaar bedrag van € 982.446. In de aanslag is rekening gehouden met een bedrag aan te verrekenen buitenlandse bronbelasting van € 1.201. Tevens is bij beschikking € 29.357 belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Bij beschikking terugwenteling van verlies, gedagtekend 8 april 2017, is de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 1.714.081 en een belastbaar bedrag van € 357.498, waarbij rekening is gehouden met een bedrag aan te verrekenen buitenlandse bronbelasting van € 1.201.

1.2.

Nadat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de onder 1.1.1. vermelde aanslag en beschikking belastingrente, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 31 juli 2017, de bezwaren ongegrond verklaard en de aanslag (zoals nader vastgesteld bij de onder 1.1.2 vermelde beschikking) en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld

1.3.

De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt beslist (belanghebbende is hierin aangeduid als ‘eiseres’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de beschikking belastingrente en de kostenvergoeding en handhaaft deze voor het overige;

- vermindert de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente naar een bedrag van € 22.311;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.251; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 februari 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingediend, bij het Hof ingekomen op 21 maart 2019. Belanghebbende heeft in haar brief van 1 april 2019 bericht dat geen gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid het incidenteel hoger beroep te beantwoorden.

1.6.

Partijen hebben voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:

“1. Eiseres heeft een aandelenbelang gehouden in een vennootschap naar Roemeens recht (SIF) die jaarlijks dividend uitkeerde. In 2014, vlak voor het moment van de dividenduitkering, heeft eiseres het aandelenbelang in de SIF verkocht. Omdat het aandelenbelang kleiner was dan 5% van het nominaal gestorte kapitaal van de SIF kan eiseres ter zake van deze verkoop de deelnemingsvrijstelling niet toepassen en is de volledige vervreemdingswinst van € 1.923.305 in Nederland belastbaar.

2. In de aangifte vennootschapsbelasting 2014 wordt een bruto dividend aangegeven van € 4.805 waarop € 718 aan bronbelasting is ingehouden waarvoor eiseres voorkoming van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode vraagt. Daarnaast verrekent eiseres nog aan uit eerdere jaren voortgewentelde bronbelasting een bedrag van € 71.586 uit 2012 en € 126.843 uit 2013.

3. Bij de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2014 heeft verweerder verrekening van buitenlandse bronbelasting voor een bedrag van € 1.201 toegestaan.

4. Op 20 mei 2016 heeft eiseres haar aangifte vennootschapsbelasting 2015 ingediend en een verzoek tot voorlopige achterwaartse verliesverrekening op grond van artikel 21 lid 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gedaan.”

2.2.

Aangezien de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof nog de volgende feiten vast.

2.3.1.

Nadat de met de aanslagregeling belaste medewerker (hierna: de aanslagregelaar) namens de inspecteur bij brief van 19 mei 2016 een vooraankondiging van afwijking van de aangifte had verzonden aan de gemachtigde en deze daarop had gereageerd bij e-mailbericht van 8 juni 2016, heeft de aanslagregelaar op verschillende momenten gecorrespondeerd met de gemachtigde en intern overleg gepleegd met een collega van de Belastingdienst. In een op 23 oktober 2017 door de aanslagregelaar opgesteld overzicht van contact- en overlegmomenten is onder meer het volgende vermeld:

“email naar [collega Belastingdienst] (voorleggen casus) 30062016

antwoord [collega Belastingdienst] via email 08072016

aanvullend antwoord [collega Belastingdienst] via email 14072016

mijn antwoord aan adviseur via email 21072016

reactie van adviseur via email 30082016

email naar [collega Belastingdienst] 01092016

antwoord van [collega Belastingdienst] via email 22092016

mijn brief aan adviseur 29092016

reactie van adviseur via email 05102016

email naar [collega Belastingdienst] 11102016

reactie van [collega Belastingdienst] via email ? (moet zijn in de week van

2811-0112 de week er op was

ik de hele week ziek)

email aan [collega Belastingdienst] 21022017

mondeling gesprek met [collega Belastingdienst] 07032017

dagtekening aanslag 25032017”

2.3.2.

Bij brief van 29 september 2016 heeft de aanslagregelaar namens de inspecteur onder meer het volgende aan de gemachtigde voorgelegd:

“(…) U geeft aan dat de Coop vanuit een totaalwinstgedachte niet meer winst heeft behaald dan het belastbaar bedrag, Als dit bedrag volledig zou zijn onderworpen aan de vennootschaps-belasting is er sprake van dubbele belasting omdat er ook in Roemenie belasting is geheven ter zake van dezelfde totaalwinst. Hier ben ik het niet mee eens omdat over de vervreemdingswinst in Roemenie geen belasting is geheven.

U stelt vervolgens dat deze vervreemdingswinst ziet op de vruchten van de bron vanwege het

meeverkochte dividend en daarom moet worden meegenomen in de 2e limiet van de

voorkomingsbreuk. Wilt mij dit meeverkochte dividend toelichten. Het is mij niet duidelijk wat u hiermee precies bedoelt. (…) Verder voert u het argument aan dat er sprake is van strijdigheid met de EU vrijheid van kapitaalverkeer wanneer ik de verrekening niet zou toestaan. Daar ben ik het niet mee eens. (…) Ik verzoek u mij vóór 20 oktober 2016 uw reactie doen toekomen. Als u niet voor de genoemde datum kunt reageren, verzoek ik u contact met mij op te nemen.”

2.3.3.

Bij e-mailbericht van 5 oktober 2016 heeft de gemachtigde hierop onder meer als volgt gereageerd:

“De totaalwinst bevat niet alleen de vervreemdingswinst, maar ook ontvangen dividenden waarop in Roemenië bronbelasting is ingehouden. Als de totaalwinst volledig in Nederland wordt belast zonder volledige verrekening van de in Roemenië geheven bronbelasting is daarom sprake van dubbele belasting.

De vervreemdingswinst is behaald kort voordat de bron dividend uitkeerde. (… ). Wanneer aandelen kort voor uitkeren worden verkocht, bevat de vergoeding een compensatie voor de dividendaangroei in de voorliggende periode die de koper kort na aankoop zal ontvangen.

Hoewel binnenlandse en grensoverschrijdende dividenden in Nederland op dezelfde manier in de heffing worden begrepen en tegen hetzelfde tarief worden belast, kent Nederland alleen voor de ingehouden bronbelasting op binnenlandse dividenden een volledige verrekening toe en voor grensoverschrijdende dividenden slechts voor zover er vennootschapsbelasting verschuldigd is over het jaar waarin de dividenden worden ontvangen. Dit verschil in behandeling levert strijdigheid op met de EU vrijheid van kapitaalverkeer (…). (…)”

2.3.4.

Nadat de aanslagregelaar het antwoordbericht van de gemachtigde aan zijn collega van de Belastingdienst had doorgezonden, heeft deze collega daarop – voor zover hier van belang – als volgt gereageerd (volgens het onder 2.3.1 vermelde overzicht moet deze reactie in de week van 28 november 2016 zijn verzonden):

“ (…) ik blijf zijn reacties lastig vinden (…). Ik begrijp niet waarom hij niet, net als alle andere adviseurs, met een gefundeerde reactie komt, waarin hij het probleem schetst, dit vervolgens analyseert (…) en afsluit met een conclusie.. We moeten nu in feite zelf gaan uitvogelen wat hij precies bedoelt, terwijl de feiten wat mij betreft niet eens helder zijn! Wat daar verder ook van zij, ik nodig je zo uit om volgende week even hierover te zitten of te bellen.”

2.3.5.

Op 7 maart 2017 heeft de aanslagregelaar de onderhavige zaak mondeling met zijn collega besproken. Van dit mondelinge overleg heeft de aanslagregelaar de volgende vastlegging gemaakt:

“Ik heb [mijn collega] op 7 maart gesproken. We hebben besproken de [aangifte] te corrigeren volgens de aankondigingsbrief die ik op 29 september 2016 heb verzonden.”

2.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2017 aan belanghebbende de aanslag Vpb 2014 opgelegd, zoals vermeld onder 1.1.1; het bedrag van de aanslag (na toepassing van de aftrek elders belast) is € 234.410.

2.5.

Met dagtekening 1 april 2017 heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2015 vastgesteld op nihil en een beschikking vaststelling verlies 2015 genomen ten bedrage van € 624.949.

2.6.

Bij beschikking terugwenteling verlies, gedagtekend 8 april 2017, is de aanslag Vpb 2014 verminderd, zoals vermeld onder 1.1.2. Het bedrag van de in rekening gebrachte belastingrente is daarbij ongewijzigd gebleven (€ 29.357).

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In het principale hoger beroep is - evenals in eerste aanleg - in geschil of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan te verrekenen buitenlandse bronbelasting dan bij de aanslag Vpb 2014 in aanmerking is genomen. Belanghebbende heeft zich hierbij beroepen op het tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Roemenië gesloten verdrag tot het vermijden van dubbele belasting naar het inkomen en vermogen uit 1998 (hierna: het Verdrag), het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Eerste Protocol).

3.2.

In het principale en het incidentele hoger beroep is in geschil of en, zo ja, in hoeverre de in rekening gebrachte belastingrente dient te worden gematigd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing