Hoge Raad, 09-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:882, 22/00497
Hoge Raad, 09-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:882, 22/00497
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 juni 2023
- Datum publicatie
- 9 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:882
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:241, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2021:3409, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/00497
Inhoudsindicatie
Financieel recht. Effectenlease. Eiser heeft effectenleaseovereenkomsten gesloten via tussenpersoon die niet beschikte over voor beleggingsadvieswerkzaamheden benodigde vergunning. Bekendheid Dexia met advisering door tussenpersoon.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/00497
Datum 9 juni 2023
ARREST
In de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: Dexia,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en F.J.L. Kaptein,
tegen
[de Afnemer],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [de Afnemer],
advocaat: A.C. van Schaick.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 6077345 CV EXPL 17-2925 van de kantonrechter te Breda van 4 juli 2018;
b. het arrest in de zaak 200.267.373/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 november 2021.
Dexia heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[de Afnemer] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Dexia mede door W.P.J. van Keulen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van Dexia hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [de Afnemer] heeft in 2000 met (een rechtsvoorganger van) Dexia een effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten.
(ii) De overeenkomst is gesloten via een tussenpersoon, Spaar Select. Spaar Select beschikte niet over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden benodigde vergunning.
(iii) Dexia heeft, na tussentijdse beëindiging van de overeenkomst, aan [de Afnemer] een eindafrekening gezonden met daarop een negatief saldo van € 3.698,08. Volgens opgave van Dexia heeft [de Afnemer] op grond van de overeenkomst in totaal een bedrag aan inleg van € 21.747,-- en een bedrag van € 3.698,08 aan restschuld aan Dexia betaald, en heeft [de Afnemer] een bedrag van € 5.998,22 aan dividenden ontvangen.
(iv) [de Afnemer] heeft tijdig een opt-outverklaring in de zin van art. 7:908 lid 2 BW ingediend, zodat hij niet gebonden is aan de regeling die het gerechtshof Amsterdam1 verbindend heeft verklaard op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade.
(v) In 2012 heeft Dexia twee derde deel van de restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente, aan [de Afnemer] uitgekeerd.
[de Afnemer] vordert onder meer een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, en veroordeling van Dexia tot terugbetaling van de bedragen aan inleg en (het resterende deel van de) restschuld die [de Afnemer] met betrekking tot de overeenkomst heeft voldaan.
De kantonrechter heeft onder meer voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [de Afnemer] heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd het contract aan te gaan, terwijl [de Afnemer] als potentiële cliënt bij Dexia was aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
Het hof2 heeft deze door de kantonrechter gegeven verklaring voor recht bekrachtigd. Het heeft dat oordeel, samengevat, erop gebaseerd (i) dat Dexia onvoldoende heeft betwist dat [de Afnemer] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met Dexia een op zijn specifieke situatie toegesneden advies heeft gekregen van Spaar Select in de uitoefening van haar bedrijf (rov. 3.11-3.12), en (ii) dat Dexia, in het licht van de concrete onderbouwing door [de Afnemer] en de door [de Afnemer] overgelegde producties, onvoldoende heeft betwist dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] als cliënt bij Dexia aanbracht van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn (rov. 3.13-3.17).
3 Beoordeling van het middel
De onderdelen 2.2 en 2.3 van het middel klagen dat het hof zijn oordeel (in rov. 3.17) dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select voorafgaand aan het sluiten van de effectenleaseovereenkomst [de Afnemer] had geadviseerd, niet heeft kunnen baseren op de gebruikelijke werkwijze en nauwe samenwerking met Spaar Select. Volgens de onderdelen zien de producties waarop het hof dit oordeel baseert, niet op enige wetenschap van Dexia ten aanzien van de relatie tussen Spaar Select en [de Afnemer], en zijn de daarin gehanteerde termen te onbepaald.
Dexia heeft als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst jegens [de Afnemer] onrechtmatig gehandeld indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met [de Afnemer] een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.3 Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering van [de Afnemer] door Spaar Select is daarvoor dus niet vereist.
[de Afnemer] heeft stukken overgelegd waaruit het hof (in rov. 3.14) – in cassatie onbestreden – heeft afgeleid dat Dexia in de periode dat [de Afnemer] de overeenkomst sloot, nauw samenwerkte met Spaar Select bij de verkoop van de producten van Dexia door Spaar Select en in dat kader ermee bekend was dat Spaar Select standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaf aan de cliënten die zij als remisier vervolgens bij Dexia aanbracht als afnemers van effectenleaseproducten. In het oordeel van het hof ligt besloten dat het hof dit gegeven heeft beschouwd als een voldoende onderbouwing van de stelling van [de Afnemer] dat Dexia ook in zijn geval bekend was of behoorde te zijn met de advisering van hem door Spaar Select. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor het oordeel (in rov. 3.17) dat in het licht daarvan de betwisting door Dexia dat zij op het moment dat Spaar Select [de Afnemer] als cliënt bij Dexia aanbracht, van deze advisering op de hoogte was of behoorde te zijn onvoldoende is. Daarop stuiten de klachten van de onderdelen 2.2 en 2.3 af.
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).