Hoge Raad, 29-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1758, 23/01930
Hoge Raad, 29-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1758, 23/01930
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 november 2024
- Datum publicatie
- 29 november 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1758
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2023:1110
- Zaaknummer
- 23/01930
Inhoudsindicatie
Geen gering financieel belang; € 15,60; verzoek om vergoeding van immateriële schade; niet-beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/01930
Datum 29 november 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN WATERSCHAPPEN LIMBURG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 april 2023, nr. 21/013271, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nr. ROE 20/3007) betreffende van belanghebbende geheven leges.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Uitgangspunten in cassatie
Aan belanghebbende is een aanslag leges opgelegd van € 15,60 voor het maken van kopieën van door hem opgevraagde stukken. Het daartegen gerichte bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 22 augustus 2019. Bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2020 is de aanslag gehandhaafd.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 28 september 2021 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en diens verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade diende te worden toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting van de zaak in eerste aanleg met iets meer dan een maand is overschreden. Het Hof heeft daarin echter geen aanleiding gezien om een schadevergoeding toe te kennen.
Het Hof heeft daartoe onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, overwogen dat in het geval dat een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, zijnde niet hoger dan € 15, geen aanleiding bestaat om uit te gaan van de veronderstelling dat de duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt.
Het Hof is vervolgens onder verwijzing naar het tijdsverloop sinds de vaststelling van de grens in 2017 en de daarmee gepaard gaande prijsontwikkelingen, tot de slotsom gekomen dat in dit geval, waar het geschil ziet op een bedrag van € 15,60, sprake is van een gering financieel belang, zodat er geen reden is voor vergoeding van immateriële schade.