Home

Hoge Raad, 22-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:470, 23/04137

Hoge Raad, 22-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:470, 23/04137

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 maart 2024
Datum publicatie
22 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:470
Formele relaties
Zaaknummer
23/04137

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vraag; berekening PVV-deel ouderenkorting voor een buitenlandse belastingplichtige die (een deel van het jaar) premieplichtig is in Nederland.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/04137

Datum 22 maart 2024

PREJUDICIËLE BESLISSING

op het verzoek van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) aan de Hoge Raad om in het geding tussen

[X] (hierna: belanghebbende)

en

de INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST (hierna: de Inspecteur)

de bij beslissing van 18 augustus 2023, nr. BRE 22/35191, op de voet van artikel 27ga AWR voorgelegde vraag bij wijze van prejudiciële beslissing te beantwoorden.

1 De procedure in feitelijke instantie

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2021 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze aanslag verminderd.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2 Het procesverloop bij de Hoge Raad

2.1

De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag voorgelegd.

2.2

Zowel belanghebbende, vertegenwoordigd door V.J. de Groot, als de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.

2.3

De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 19 januari 2024 geconcludeerd tot beantwoording van de prejudiciële vraag van de Rechtbank zoals weergegeven in onderdeel 8 van de conclusie.2

2.4

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten

3.1

Belanghebbende, geboren in 1952, woonde het gehele jaar 2021 in Polen. Hij was dat gehele jaar buitenlands belastingplichtig in Nederland, en was toen niet aan te merken als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van afdeling 7.5 Wet IB 2001 (hierna: kwalificerende buitenlandse belastingplichtige). Zijn in Nederland belastbare inkomen in het jaar 2021 bestond uitsluitend in een AOW-uitkering van € 7.991. Daarnaast genoot belanghebbende in dat jaar niet in Nederland belastbare inkomsten van € 47.762.

3.2

Gedurende de periode 1 januari 2021 tot en met 23 juli 2021 was belanghebbende verplicht verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Hij was premieplichtig voor de wettelijke nabestaandenverzekering en de wettelijke verzekering langdurige zorg.

3.3

Bij de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 is inkomstenbelasting geheven naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.991, en premie volksverzekeringen over een herleid premie-inkomen van € 19.711, uitgaande van premieplicht gedurende de periode 1 januari 2021 tot en met 23 juli 2021.

3.4

Na bezwaar heeft de Inspecteur bij de berekening van de verschuldigde premie volksverzekeringen de volgende heffingskortingen voor de volksverzekeringen toegepast:

algemene heffingskorting: € 113, arbeidskorting: € 596, en alleenstaande-ouderenkorting: € 127.

3.5

Tussen partijen is voor de Rechtbank in geschil of belanghebbende ook recht heeft op toepassing van de heffingskorting voor de volksverzekeringen voor zover het gaat om de ouderenkorting (hierna ook: het premiedeel van de ouderenkorting). Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe het in artikel 8.17, lid 2, Wet IB 2001 (tekst 2021, hierna: Wet IB 2001) gebruikte begrip “verzamelinkomen” moet worden uitgelegd als het gaat om het vaststellen van het premiedeel van de ouderenkorting voor een buitenlandse belastingplichtige die niet is aan te merken als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Naar het oordeel van de Inspecteur gaat het om het totale wereldwijde verzamelinkomen van de belastingplichtige, met inbegrip van niet in Nederland belastbaar inkomen. In dat geval zou belanghebbende geen recht hebben op het premiedeel van de ouderenkorting. Belanghebbende bepleit daarentegen dat het hierbij in aanmerking te nemen verzamelinkomen alleen bestaat in het in artikel 7.1 Wet IB 2001 bedoelde Nederlandse inkomen van de buitenlandse belastingplichtige. In dat geval zou hij wel recht hebben op het premiedeel van de ouderenkorting.

4 De prejudiciële vraag

5 Beoordeling van de prejudiciële vraag

6 Proceskosten

7 Beslissing