Hoge Raad, 18-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1169, 24/00100
Hoge Raad, 18-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1169, 24/00100
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 juli 2025
- Datum publicatie
- 18 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1169
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:2354
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:736
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:774
- Zaaknummer
- 24/00100
Inhoudsindicatie
Artikel 67f AWR; artikel 10a AWR; bewijsmaatstaf bij vergrijpboetes; grove schuld.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/00100
Datum 18 juli 2025
ARREST
in de zaak van
[X] N.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 november 2023, nrs. BK-23/00053 en BK-23/000541, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 21/4728 en SGR 21/4729) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven boetebeschikkingen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. den Otter, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 5 juli 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende beheert en exploiteert onroerende zaken. Zij is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Zij verricht zowel prestaties die op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, aanhef en onder 5°, van de Wet van omzetbelasting zijn vrijgesteld, als met omzetbelasting belaste prestaties.
De Inspecteur heeft in 2018 een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de omzetbelasting over, voor zover in cassatie van belang, de jaren 2015 en 2016. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd, onder meer omdat belanghebbende ten onrechte omzetbelasting in aftrek heeft gebracht die haar in rekening is gebracht ter zake van goederen en diensten die zij uitsluitend heeft gebruikt voor prestaties waarvoor geen recht op aftrek bestaat, te weten voor op grond van artikel 11, lid 1, aanhef, en letter b, aanhef en onder 5°, van de Wet, vrijgestelde verhuur van onroerende zaken.
Bij de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur met toepassing van artikel 67f AWR aan belanghebbende een vergrijpboete (hierna: de artikel 67f-boete) opgelegd van 25 procent van de ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting. Daarnaast heeft de Inspecteur belanghebbende een vergrijpboete opgelegd als bedoeld in artikel 10a, lid 3, AWR, gelezen in verbinding met artikel 15a van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: de artikel 10a-boete), eveneens van 25 procent van de ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting. Deze boete is opgelegd omdat belanghebbende in gebreke is gebleven uit eigen beweging mededeling te doen van onjuistheden als bedoeld in het eerste lid van artikel 10a AWR (hierna: suppleties) ter zake van de hiervoor in 2.2 bedoelde te hoge aftrek van omzetbelasting. Volgens de Inspecteur is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is betaald en dat geen suppleties zijn gedaan.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of de artikel 67f-boete en de artikel 10a-boete terecht zijn opgelegd voor zover zij betrekking hebben op de aftrek van omzetbelasting die aan belanghebbende in rekening is gebracht ter zake van goederen en diensten die zij uitsluitend heeft gebruikt voor prestaties waarvoor geen recht op aftrek bestaat, te weten voor op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter b, aanhef en onder 5°, van de Wet, vrijgestelde verhuur van onroerende zaken. Meer in het bijzonder was in geschil of het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is betaald en dat suppleties achterwege zijn gebleven.
Het Hof heeft vooropgesteld dat grove schuld zich voordoet indien aan de belastingplichtige een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden verweten. Bij grove schuld had de belastingplichtige bij het doen van aangifte redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat dit tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald, aldus het Hof.
Verder heeft het Hof onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526 (hierna: het arrest van 8 april 2022), vooropgesteld dat de Inspecteur moet bewijzen op grond van welke feiten en omstandigheden hij heeft aangenomen dat aan de voor aanwezigheid van grove schuld geldende vereisten is voldaan en dat die feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur in dit bewijs is geslaagd.
Ten aanzien van de artikel 67f-boete heeft het Hof geoordeeld dat van een ervaren exploitant van onroerende zaken zoals belanghebbende mag worden verwacht dat zij haar administratie zo inricht dat zij voorkomt dat zij aan vrijgestelde verhuur toerekenbare voorbelasting in aftrek brengt. De belangrijkste regel is dat bij een vrijstelling geen aftrek is toegestaan, aldus het Hof. Dit moet belanghebbende duidelijk zijn geweest. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, door direct aan vrijgestelde verhuur toe te rekenen voorbelasting in aftrek te brengen, dusdanig lichtvaardig en laakbaar slordig gehandeld, dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is betaald.
Ook ten aanzien van de artikel 10a-boete heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende grove schuld valt te verwijten. Daartoe heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende als ervaren exploitant had moeten beseffen dat zij deze voorbelasting niet in aftrek mocht brengen, en dat zij ruim de tijd heeft gehad om deze suppleties in te dienen voordat de Inspecteur op het spoor van de fout zou komen. Belanghebbende had moeten begrijpen dat zij door het achterwege laten van suppleties te weinig belasting zou betalen.