Hoge Raad, 12-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1886, 24/04693 bis
Hoge Raad, 12-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1886, 24/04693 bis
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 december 2025
- Datum publicatie
- 12 december 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1886
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2024:3238
- Zaaknummer
- 24/04693 bis
Inhoudsindicatie
Overschrijding van de redelijke termijn; vergoeding immateriële schade door Hof gematigd van € 500 naar € 50; eindarrest na tussenarrest HR 8 augustus 2025, ECLI:NL:HR:2025:1122.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/04693bis
Datum 12 december 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ALKMAAR
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 november 2024, nr. 23/7991, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 22/1804), nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om nadere gegevens te verstrekken.
1 De loop van het geding in cassatie tot dusver
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 8 augustus 2025, ECLI:NL:HR:2025:1122, wordt verwezen naar dat arrest. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad beslist dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven voor zover deze de vergoeding van immateriële schade betreft en dat de Hoge Raad de zaak kan afdoen door de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de vergoeding van immateriële schade te bevestigen. Verder heeft de Hoge Raad beslist dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en dat de heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar alsnog zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof voor zover die kosten het incidentele hoger beroep betreffen.
2. Beslissing over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure
Alvorens een beslissing te nemen over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure, heeft de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. De griffier van de Hoge Raad heeft daartoe op 11 augustus 2025 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld binnen vier weken na dagtekening van dit bericht nadere gegevens te verstrekken. Het gaat hierbij om gegevens ter voldoening aan de op belanghebbende rustende last om te bewijzen dat zijn geval met het oog op vergoeding van die proceskosten is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (hierna: het arrest van 17 januari 2025). Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 11 augustus 2025 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven emailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 11 augustus 2025.
Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De Hoge Raad zal daarom ervan uitgaan dat het geval van belanghebbende met het oog op het vaststellen van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure niet is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025. De Hoge Raad zal de vergoeding van de proceskosten ter zake van deze cassatieprocedure daarom berekenen met inachtneming van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm2. Aangezien dit arrest niet inhoudt dat het bestreden besluit (de WOZbeschikking) wordt vernietigd of gewijzigd, zal hierbij de vermenigvuldigingsfactor 0,10 worden toegepast, zoals bedoeld in artikel 30a, lid 2, letter b, van de Wet waardering onroerende zaken.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover deze betreft de vergoeding van immateriële schade en voor zover daarin ontbreekt een veroordeling van de heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar in de kosten van belanghebbende voor het incidentele hoger beroep,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze de vergoeding van immateriële schade betreft,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 138,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 182 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof betreffende het incidentele hoger beroep, vastgesteld op € 907 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.