Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 03-06-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:28, HLAR 75676/15

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 03-06-2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:28, HLAR 75676/15

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
3 juni 2016
Datum publicatie
20 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2016:28
Zaaknummer
HLAR 75676/15

Inhoudsindicatie

Toekenning ouderdomspensioen.

Geen strijd artikel 7 van de Wet AOV BES met in hogere regelgeving neergelegde discriminatieverboden; verwijzing naar eerdere rechtspraak van het Hof, onder meer de uitspraak van 15 december 2014 in zaak nr. HLAR 68707/14, ECLI:NL:OGHACMB:2014:93.

Uitspraak

HLAR 75676/15

Datum uitspraak: 3 juni 2016

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Eilandsraad

appellant,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 20 juli 2015 in zaaknr. WarBES 41 van 2014, in het geding tussen:

de stichtingen Stichting Sea Turtle Conservation Bonaire (hierna: STCB) en Stichting Nationale Parken Bonaire (hierna: Stinapa) en 162 anderen.

en

appellant.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2012 heeft de Eilandsraad de “1e gedeeltelijke herziening van het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire 2010” vastgesteld.

Bij uitspraak van 10 juni 2014 heeft het Gerecht, voor zover thans van belang, het door STCB en Stinapa daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Eilandsraad binnen 90 dagen opnieuw op de gemaakte bezwaren beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 2 september 2014 heeft de Eilandsraad de “1e gedeeltelijke herziening van het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire 2010” opnieuw vastgesteld.

Bij uitspraak van 20 juli 2015 heeft het Gerecht het door de STCB, Stinapa en 162 anderen daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Eilandsraad een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de Eilandsraad hoger beroep ingesteld.

STCB en Stinapa hebben een verweerschrift ingediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2016, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.A.J. Haagen en mr. A.F. van Toll, beiden advocaat, en het bestuurscollege, vertegenwoordigd door B. Nijland, werkzaam in dienst van het openbaar lichaam, bijgestaan door mr. L.M. Virginia en mr. F.R. Brouwer, beiden ook advocaat, zijn verschenen. Voorts is de naamloze vennootschap Karel’s Beach Bar & Watersports N.V. (hierna: derde-belanghebbende), vertegenwoordigd door […], bijgestaan door mr. T.L.H. Peeters, ook advocaat, gehoord.

Overwegingen

  1. Ingevolge artikel 36 van de Wet administratieve rechtspraak BES (hierna: de WarBES) moet een gemachtigde niet zijnde advocaat, voorzien zijn van een schriftelijke machtiging, tenzij de gemachtigde verschijnt in gezelschap van de betrokken partij. Ingevolge artikel 77, eerste lid, voor zover thans van belang, is op de behandeling van het hoger beroep artikel 36 van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Advocatenwet BES , kunnen als gemachtigden of raadslieden alleen optreden in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of in Curaçao en Sint Maarten woonplaats hebbende personen. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kan de rechter weigeren personen als gemachtigden of raadslieden toe te laten. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (hierna: de Wgro BES) stellen de eilandsraden met inachtneming van bij eilandsverordening te stellen regelen voor hun openbaar lichaam een of meer ontwikkelingsplannen vast, waarin de op langere termijn na te streven ontwikkeling van het daarin begrepen gebied wordt aangegeven. Bij deze plannen houden zij rekening met de algemene doelstellingen, vermeld in artikel 3, en, indien een ontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 4 is vastgesteld, met het ontwikkelingsprogramma. Ingevolge het tweede lid wordt een ontwikkelingsplan bij eilandsverordening vastgesteld en bestaat uit:a. een samenvattend programma in hoofdlijnen, daaronder begrepen een toelichting van de doelstellingen, beleidsaspecten en richtlijnen waarop het ontwikkelingsplan steunt;b. een of meer kaarten (tekeningen) waarop de ontwikkeling wordt uitgebeeld, of welke de doeleinden, beleidsaspecten of richtlijnen van het ontwikkelingsplan toont;c. zo nodig, bestemmingsvoorschriften als bedoeld in artikel 9;d. een toelichting, tevens inhoudend een verslag van het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek. Ingevolge artikel 8, derde lid, wordt, telkens als de omstandigheden zulks vereisen, en tenminste eenmaal in de 5 jaren, het ontwikkelingsplan herzien, en stelt de eilandsraad een verslag vast betreffende de algemene vooruitgang welke is gemaakt ten aanzien van de verwezenlijking van de doelstellingen, beleidsaspecten en richtlijnen van het plan, de gedeelten van het plan welke nog geldig en van kracht zijn, alsmede de gedeelten welke herziening behoeven, tezamen met de aanbevolen herziening daarvan. Ingevolge het vierde lid zijn ten aanzien van deze herziening de bepalingen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

  2. Mr. Peeters heeft het Hof verzocht te weigeren mr. Haagen als gemachtigde van appellanten toe te laten, aangezien deze zijn woonplaats niet in de BES heeft. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat mr. Haagen ter zitting door advocaat mr. Van Toll, die haar woonplaats in de BES heeft, is geïntroduceerd en onder haar verantwoordelijkheid optreedt, nog daargelaten dat redelijke wetstoepassing met zich brengt dat onder gemachtigde, als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Advocatenwet BES, niet tevens dient te worden verstaan de gemachtigde, niet zijnde advocaat, als bedoeld in artikel 36 van de WarBES.

  3. De Eilandsraad betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het aan de herziening ten grondslag gelegde verslag niet aan de daaraan in artikel 8, derde lid, van de Wgro BES gestelde vereisten voldoet. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat het Gerecht heeft miskend dat het verslag, gelet op de bewoordingen van die bepaling, slechts een evaluatie van het gevoerde beleid dient te bevatten en dat anderszins aan dat verslag geen vereisten worden gesteld. Voorts voert hij in dit verband aan dat het Gerecht heeft miskend dat met het besluit van 2 september 2014 het gevoerde beleid wordt voortgezet.

3.1

Het betoog dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de Eilandsraad met het verslag, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wgro BES, feitelijk rekening en verantwoording aflegt aangaande de voorgenomen herziening en daarbij inzicht dient te geven in de stand van zaken betreffende de ruimtelijke inrichting van het desbetreffende gebied, waarbij hij eventuele bijstelling of wijziging van doelstellingen, beleids- en richtlijnen, zoals deze onder meer zijn neergelegd in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire 2010 (hierna: het ROB) expliciet dient te duiden en te motiveren, is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot het daarmee beoogde resultaat. Daartoe wordt als volgt overwogen. In het verslag is vermeld dat de beleidsmatige uitgangspunten van de eerste gedeeltelijke herziening passen binnen de in het oorspronkelijke ROB geformuleerde kaders en in de daarin opgenomen beleidsuitgangspunten. De herziening is gericht op het op een verantwoorde wijze mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen en op het aantrekkelijk maken en houden van Bonaire voor de inwoners van Bonaire, recreanten en toeristen. Door de eerste gedeeltelijke herziening worden de waarden en kwaliteiten van het eiland derhalve dan ook niet aangetast; deze is er juist op gericht de waarden en kwaliteiten van het eiland te verbeteren dan wel te faciliteren, aldus dit verslag. Aldus is daarin niet vermeld, dat en waarom met de herziening de bebouwingsmogelijkheden op gronden met de bestemming “Water-Marinepark” worden uitgebreid met de mogelijkheid ter plaatse eveneens pieren te bouwen. Anders dan de Eilandsraad betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de herziening van artikel 48.2 van het ROB niet voorziet in uitbreiding van de bestaande bouwmogelijkheden. Deze uitbreiding ligt besloten in de bewoordingen van de desbetreffende bepaling, welke voorafgaand aan de herziening, voor zover thans van belang, luidde dat op gronden met de bestemming “Water-Marinepark” alleen steigers mogen worden gebouwd, en met de herziening dat op die gronden, voor zover thans van belang, niet alleen steigers maar ook pieren mogen worden gebouwd. Voorts is in het verslag vermeld dat de herziening voorziet in enkele ruimtelijke ontwikkelingen, welke wenselijk zijn omdat deze een positieve impact zullen hebben op de economie van Bonaire in het algemeen en de toeristische sector in het bijzonder en dat deze passen binnen de uitgangspunten van de Centrumvisie, dat het desbetreffende gedeelte van de binnenstad aantrekkelijker moet worden als verblijfsruimte. Aldus valt uit het verslag af te leiden dat met de herziening wordt beoogd een ontwikkeling mogelijk te maken, die voorheen niet mogelijk was. Terzake is evenwel niet vermeld wat de ruimtelijke implicaties van de voorziene ontwikkelingen zijn. Gelet op het vorenoverwogene, heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat in het verslag noch anderszins inzichtelijk is gemaakt, dat en waarom van de in het ROB neergelegde beleidsuitgangspunten wordt afgeweken. Onder deze omstandigheden voldoet het besluit van 2 september 2014 niet aan de motiveringsvereisten die in zijn algemeenheid voor het nemen van een zodanig besluit gelden. Het betoog faalt in zoverre.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier.

w.g. Van der Poel

voorzitter

w.g. Jussen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,de griffier,voor deze,