Parket bij de Hoge Raad, 01-04-1997, ECLI:NL:PHR:1997:16, 5046
Parket bij de Hoge Raad, 01-04-1997, ECLI:NL:PHR:1997:16, 5046
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 april 1997
- Datum publicatie
- 6 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:1997:16
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1997:ZD0782
- Zaaknummer
- 5046
Inhoudsindicatie
Herziening. Militaire zaak. Dienstweigering, art. 139 WMSr. Aangevoerd wordt dat HR OM n-o zou hebben verklaard in zijn vervolging indien HR bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegde beschikking van Minister van Defensie, inhoudende erkenning van bezwaren van aanvrager tegen vervulling van militaire dienst als ernstige gewetensbezwaren in de zin van art. 2 Wet gewetensbezwaren militaire dienst. Indien inhoud van deze beschikking aan HR bekend zou zijn geweest vóórdat arrest werd gewezen, zou HR ’s Hofs arrest hebben vernietigd, behalve v.zv. daarbij vonnis van Rb is vernietigd, en ex art. 10 Wet gewetensbezwaren militaire dienst OvJ alsnog n-o hebben verklaard in zijn vervolging. Hier is derhalve sprake van omstandigheid a.b.i. art. 457.1.2 Sv. Aangezien reeds thans vaststaat dat na verwijzing van zaak ex art. 465.2 Sv geen andere beslissing kan volgen dan niet-ontvankelijkverklaring van OvJ in zijn vervolging, zal HR om doelmatigheidsredenen zaak zelf afdoen. HR verklaart aanvraag gegrond en verklaart OvJ alsnog n-o in zijn strafvervolging.
Conclusie
Nr. 5046 Herz.
Parket, 1 april 1997
Mr Fokkens
Conclusie inzake:
[aanvrager]
Edelhoogachtbaar College,
1. Op 11 oktober 1993 heeft aanvrager zich schuldig gemaakt aan overtreding van art. 139 Wetboek van Militair Strafrecht; hij werd hiervoor in hoger beroep bij arrest van 28 maart 1995 veroordeeld door de militaire kamer van het Gerechtshof te Arnhem en het cassatieberoep daartegen werd op 25 juni 1996 door de Hoge Raad verworpen.
2. Thans wordt herziening aangevraagd op de grond dat de Minister van Defensie aanvrager op 14 mei 1996, dus voordat de Hoge Raad in deze zaak arrest heeft gewezen, heeft erkend als gewetensbezwaarde.
3. Het betreft hier een omstandigheid die zich heeft voorgedaan nadat het arrest waarvan herziening wordt verzocht, is gewezen. In het algemeen kunnen dergelijke omstandigheden niet tot herziening leiden, maar nu het hier gaat om een omstandigheid die, indien deze Uw Raad bekend was geweest, zou hebben geleid tot vernietiging van ’s hofs arrest en niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in zijn vervolging, is dat anders. Vgl. HR NJ 1987, 865 voor een vergelijkbaar geval. Zie ook de kritische kanttekeningen van Strijards, Revisie p. 151-152 bij dat arrest. Uw Raad kan de zaak, evenals in NJ 1987, 865 het geval was, zelf afdoen door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vervolging. Een nader onderzoek naar de feiten is immers niet nodig.
Gelet op het voorafgaande meen ik dat de aanvrage ontvankelijk is. Ik concludeer daarom dat Uw Raad de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal bevelen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,