Parket bij de Hoge Raad, 23-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:630, 19/00395
Parket bij de Hoge Raad, 23-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:630, 19/00395
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 juni 2020
- Datum publicatie
- 24 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2020:630
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1466
- Zaaknummer
- 19/00395
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 412 lid 2 Sv. Na nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep is volstaan met oproeping van verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in plaats van het uitbrengen van nieuwe dagvaarding. Het hof heeft ten onrechte verstek verleend. De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest waarbij de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen de oproeping zelf nietig kan verklaren.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00395
Zitting 23 juni 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.
1 Inleiding
De verdachte is bij arrest van 14 december 2018 door het gerechtshof Amsterdam wegens “in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming”, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
2 Het middel
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte op de voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de zitting in hoger beroep van 30 november 2018, omdat uit de stukken niet blijkt dat een dagvaarding overeenkomstig art. 588 lid 2 (oud) Sv naar het adres van de verdachte in Ghana is verzonden.1
Uit de stukken van het geding blijkt dat de procedure in hoger beroep zich kenmerkt door een aaneenschakeling van betekeningsproblemen. Daarbij heeft zich het volgende voorgedaan:
(i) Bij arrest van 12 mei 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam de dagvaarding nietig verklaard, omdat niet is gebleken dat de dagvaarding (en een vertaling daarvan in de taal Twi) is toegezonden aan het adres van de verdachte in het buitenland, Office Box [001] , Kumasi Ashanti Region Ghana, welk adres, volgens het uittreksel uit de Informatiestaat SDKB-persoon van 24 april 2017, sinds april 2016 zijn meest recente BRP-adres is (art. 588 lid 2 (oud) Sv).
(ii) De verdachte is opnieuw gedagvaard voor de zitting van 24 januari 2018. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof blijkt dat de dagvaarding voor de terechtzitting is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Op de akte van uitreiking staat niet vermeld dat een afschrift van de dagvaarding aan het postadres in Ghana is verzonden. Daarnaast is vergeefs getracht de dagvaarding uit te reiken op de [a-straat 1] te [plaats 1] , aan de [b-straat 1] te [plaats 2] en de [c-straat 1] te [plaats 1] .
Het hof stelt vast dat uit de akte van uitreiking niet blijkt dat een afschrift van de dagvaarding (en een vertaling daarvan in de taal Twi) overeenkomstig art. 588 lid 3 onder c Sv is toegezonden aan het postadres in Ghana, welk adres volgens het uittreksel uit de informatiestaat SKDB sinds april 2016 zijn meest recente BRP-adres is en schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen alsnog (ingevolge art. 588 lid 3 onder c Sv) een afschrift van de oproeping, naast alle hiervoor vermelde adressen, toe te sturen aan het postadres van de verdachte in het buitenland.
(iii) De zaak wordt vervolgens aangebracht op de zitting van het hof van 27 juni 2018. De verdachte is niet verschenen. Zijn raadsman mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, deelt volgens het proces-verbaal van die zitting mede niet te weten of de verdachte op de hoogte is van de zitting, evenmin te weten waar zijn cliënt op dat moment verblijft en niet uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 juni 2018 blijkt eveneens dat nadat de voorzitter het arrest heeft uitgesproken (zie hieronder onder iv), de niet-gemachtigde raadsman desgevraagd meedeelt dat het adres in Ghana niet meer actueel is en dat de verdachte niet meer in Ghana hoeft te worden opgeroepen. De dagvaarding hoeft volgens de raadsman enkel te worden betekend aan de [d-straat 1] , [postcode] te [plaats 3] .
(iv) Bij arrest van 27 juni 2018 verklaart het hof de dagvaarding nietig op de navolgende gronden. Uit de akte van uitreiking is gebleken dat de oproeping voor de terechtzitting aan de griffier van de rechtbank Amsterdam is uitgereikt, omdat van de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is. Tevens is een afschrift, inclusief vertaling, verzonden naar de [d-straat 2] te [plaats 3] . Door de advocaat-generaal is een mailwisseling tussen de politie en het ressortsparket overgelegd, waaruit blijkt dat [d-straat 2] te [plaats 3] een winkel betreft, en dat blijkens de systemen van de politie de verdachte niet is ingeschreven op een adres. Ter terechtzitting is gebleken dat per abuis [d-straat 2] in de systemen is opgenomen, in plaats van [d-straat 1] .
(v) De verdachte wordt opnieuw opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2018. Opmerkelijk is dat is volstaan met een oproeping en er geen nieuwe dagvaarding is uitgebracht, hetgeen voor de hand had gelegen nu het hof bij zijn eerdere arrest van 27 juni 2018 de dagvaarding nietig heeft verklaard. In de oproeping staat vermeld dat de verdachte wordt opgeroepen:
“om te verschijnen op vrijdag 30 november 2018 te 09:30 uur, ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam, IJdok 20 te Amsterdam,
teneinde tegenwoordig te zijn bij de nadere behandeling van de tegen hem aanhangige strafzaak, waarin het onderzoek voor (on)bepaalde tijd werd geschorst ter terechtzitting van 27 juni 2018.”
(vi) De betekeningsstukken van deze oproeping houden, voor zover van belang, in dat:
- deze op 3 oktober 2018 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
- op 11 oktober 2018 is getracht de oproeping op het [d-straat 2] te [plaats 3] uit te reiken, wat niet is gelukt omdat volgens mededeling van degene die zich op het adres bevond, de geadresseerde daar niet woont noch verblijft.
- op 31 oktober 2018 is getracht de oproeping uit te reiken op het adres [d-straat 1] te [plaats 3] , echter vergeefs omdat volgens mededeling van degene die zich op het adres bevond, de geadresseerde daar niet woont noch verblijft.
(vii) Bij de stukken bevindt zich een informatiestaat SDKB-persoon van 5 november 2018 waaruit volgt dat sinds 21 april 2016 het BRP-adres van de verdachte het adres Office Box [001] , Kumasi Ashanti Regian in Ghana is.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 november 2018 houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“ “Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, die mededeelt dat hij ongeveer zes maanden geleden voor het laatst contact heeft gehad met zijn cliënt en dat hij niet uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman de verdachte te verdedigen.
“ De voorzitter constateert dat de verdachte op de voorgeschreven wijze is opgeroepen.
“ Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
Het middel bevat de klacht dat uit de betekeningsstukken niet kan volgen dat de dagvaarding in hoger beroep overeenkomstig het bepaalde in art. 588 lid 2 (oud) Sv naar het adres Office Box [001] , Kumasi Ashanti Region Ghana is gestuurd. Daarbij wordt verwezen naar HR 20 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY3496, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet als ingezetene in Nederland staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen en niet in Nederland is gedetineerd, en van hem ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland maar wel een adres in het buitenland bekend is, de betekening van de dagvaarding door toezending door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatst bekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588 lid 2 (oud) Sv). Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend.2
In voetnoot 1 bij de toelichting op het middel, waar wordt vermeld dat uit de stukken niet kan volgen dat “de dagvaarding” overeenkomstig art. 588 lid 2 (oud) Sv naar het adres in het buitenland is toegezonden, wordt het volgende opgemerkt:
“Ten onrechte is naar verschillende adressen een oproeping uitgegaan, met de onjuiste mededeling dat het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2018 werd geschorst. In werkelijkheid werd op 27 juni 2018 de dagvaarding nietig verklaard.”
Ik meen dat het middel alleen al slaagt omdat, de steller van het middel – hoewel slechts in een voetnoot, maar toch – terecht opmerkt dat voor de zitting van 30 november 2018 ten onrechte een oproeping is uitgegaan, nadat het hof de dagvaarding op 27 juni 2018 nietig heeft verklaard. Met andere woorden: in het onderhavige geval had een nieuwe dagvaarding moeten worden uitgebracht.
Weliswaar bepaalt art. 412 lid 2 Sv dat de zaak in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt door oproeping of dagvaarding, maar de in het tweede lid bedoelde oproeping ziet uitsluitend op de mogelijkheid bij het instellen van appel een oproeping uit te reiken voor een bepaalde zitting zoals geregeld in art. 408a Sv.3
Het voorgaande betekent dat het in de bestreden uitspraak besloten liggend andersluidende oordeel van het hof onjuist is, nu volgens de wet, in een geval als het onderhavige, de zaak niet door middel van een oproeping ter terechtzitting in hoger beroep aanhangig kan worden gemaakt. Dat is niet zonder reden. De dagvaarding in hoger beroep moet immers ingevolge art. 412 lid 2 Sv vermelden voor welke in eerste aanleg ten laste gelegde feiten de verdachte in hoger beroep terecht zal moeten staan. Die informatie bevat de oproeping niet. In onderhavige zaak verwijst deze slechts naar “een aanhangige strafzaak” waarvan de behandeling voor onbepaalde tijd op de terechtzitting van het hof van 27 juni 2018 werd geschorst, terwijl die informatie inhoudelijk ook nog eens onjuist is.
Dan hoef ik niet meer toe te komen aan de bespreking van de klacht dat de oproeping voor de zitting van 30 november 2018, die dus eigenlijk een dagvaarding had moeten zijn, niet aan het adres in Ghana is verzonden.
Het middel slaagt.
3 Conclusie
Het middel slaagt en wat de oproeping van de verdachte om op de zitting van 30 november 2018 in hoger beroep te verschijnen betreft, kan de Hoge Raad deze om doelmatigheidsredenen zelf nietig verklaren.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de oproeping in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG