Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-03-2021, ECLI:NL:PHR:2021:291, 20/02073

Parket bij de Hoge Raad, 25-03-2021, ECLI:NL:PHR:2021:291, 20/02073

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 maart 2021
Datum publicatie
16 april 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:291
Formele relaties
Zaaknummer
20/02073

Inhoudsindicatie

A-G IJzerman heeft in een douanezaak conclusie genomen over de vraag of het door belanghebbende in het Duits opstellen van haar bezwaarschrift - bij uitblijven van een Nederlandse vertaling – kon leiden tot niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar en over de beoordeling van een klacht tegen een door het Hof ten overvloede gegeven overweging.

Het gaat om het beroep in cassatie van [X] GmbH, belanghebbende, tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1252, inzake de met dagtekening 21 juli 2016 aan belanghebbende uitgereikte utb ten bedrage van € 99.530,66 aan definitieve antidumpingrechten en € 21.434,51 aan compenserende rechten.

Belanghebbende heeft in 2014 - middels haar Nederlandse import agent - zonnepanelen in Nederland aangegeven, als hier ingevoerd met als land van oorsprong Taiwan. In het Engelstalige Mission Report uit 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) staat dat medewerkers van OLAF in november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Naar aanleiding van gegevens uit het OLAF-rapport heeft de Inspecteur de onderhavige utb uitgereikt aan belanghebbende. Hierin wordt uitgegaan van China als land van oorsprong.

Op 25 augustus 2016 hebben de ‘Geschäftsführer’ (tevens gemachtigde) van belanghebbende en medewerkers van de douane ten kantore van de Inspecteur gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden die in de Duitse taal gevoerd zijn.

Bij brief van 29 augustus 2016 heeft belanghebbende een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb. Daarop heeft de Inspecteur in de Nederlandse taal verzocht om vertaling van het bezwaarschrift in het Nederlands. Belanghebbende heeft in het Duits terug geschreven dat hij geen Nederlands lezen kan. Op 27 maart 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.

Anders dan de Rechtbank heeft het Hof geoordeeld dat het bezwaar door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is. Daartegen komt belanghebbende op met de eerste cassatieklacht.

Het komt de A-G voor dat het overleggen van een vertaling van een bezwaarschrift in het algemeen niet noodzakelijk is als het bezwaarschrift is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. Deze talen kunnen worden gezien als gangbare talen in Nederland. Deze benadering sluit naar zijn mening aan bij bestaande rechtspraak, ook van andere rechterlijke instanties. Daarmee acht de A-G in overeenstemming dat de belastingdienst – en in het bijzonder de douane – zich richt tot het publiek met websites in de Engelse en Duitse taal.

Ook in het licht van de eerdere contacten met belanghebbende in het Duits en de kennis van die taal die kennelijk aanwezig was ten kantore van de Inspecteur, lijkt de A-G een vertaling van het bezwaarschrift hier niet te mogen worden vereist. In zoverre is de eerste klacht terecht voorgesteld, maar daarmee is nog niet gezegd dat die ook tot cassatie kan leiden, vanwege de navolgende beoordeling van de tweede klacht.

Inhoudelijk heeft het Hof ten overvloede overwogen dat de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt en de Inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Hiertegen is de tweede klacht van belanghebbende gericht.

In principe kan een klacht tegen een ten overvloede gegeven overweging niet leiden tot cassatie. Het terecht bevonden zijn van de eerste klacht zou in uitgangspunt moeten leiden tot terugwijzing naar het Hof, dat als enig gerechtshof een douanekamer heeft. De A-G geeft de Hoge Raad echter in overweging deze zaak zelf af te doen, om de navolgende redenen.

Ten eerste blijkt uit de processuele opstelling van partijen dat zij mede een rechterlijk oordeel wensen over hun inhoudelijke geschilpunt. Ten tweede komt het de A-G voor dat het inhoudelijke oordeel van het Hof vooral berust op bewijs en de waardering daarvan. De beoordeling daarvan door het Hof is zijns inziens aan te merken als feitelijk en niet onbegrijpelijk.

Aldus faalt de tweede klacht. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om ten principale recht te doen en de zaak te beslissen door de door het Hof als ten overvloede gegeven inhoudelijke beoordeling, tot de zijne te maken.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/02073

Datum 25 maart 2021

Belastingkamer 3A

Onderwerp/tijdvak Douanerecht 1 januari 2016 - 31 december 2016

Nr. Gerechtshof 19/00809

Nr. Rechtbank HAA 17/2376

CONCLUSIE

R.L.H. IJzerman

in de zaak van

[X] GmbH

tegen

de Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X] GmbH, belanghebbende, tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof),1 inzake de met dagtekening 21 juli 2016 aan belanghebbende uitgereikte uitnodiging tot betaling (hierna: utb) ten bedrage van € 99.530,66 aan definitieve antidumpingrechten en € 21.434,51 aan compenserende rechten.

1.2

Belanghebbende heeft op 25 april 2014 - middels haar Nederlandse import agent - zonnepanelen in Nederland aangegeven, als hier ingevoerd met als land van oorsprong Taiwan.

1.3

In het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) staat dat medewerkers van OLAF in november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Naar aanleiding van gegevens uit het OLAF-rapport heeft de Inspecteur de onderhavige utb uitgereikt aan belanghebbende. Hierin wordt uitgegaan van China als land van oorsprong.2

1.4

Op 25 augustus 2016 hebben de ‘Geschäftsführer’ (tevens gemachtigde) van belanghebbende en medewerkers van de douane ten kantore van de Inspecteur gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden die in de Duitse taal gevoerd zijn.

1.5

Bij brief van 29 augustus 2016 heeft belanghebbende een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb.

1.6

Op 12 september 2016 heeft de Inspecteur een in de Nederlandse taal opgestelde ontvangstbevestiging gestuurd naar belanghebbende, met vermelding:

“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”

1.7

Op 27 februari 2017 heeft de Inspecteur een Nederlandstalig rappel gestuurd aan belanghebbende, waarin hij belanghebbende nogmaals in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen, met daarbij de mededeling dat bij het uitblijven van een reactie van belanghebbende vόόr 14 maart 2017 de Inspecteur het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren. Vervolgens heeft belanghebbende op 10 maart 2017 een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin onder meer staat:

“4. Dasselbe trifft auf Ihr Schreiben vom 27.02.2017 zu.

Es kommt wie immer, wieder in Holländisch, das ich nicht lesen kann (…)”

1.8

Op 27 maart 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.

1.9

De Rechtbank3 heeft geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard: ‘Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.’4

1.10

Vervolgens heeft de Rechtbank belanghebbende inhoudelijk in het gelijk gesteld en heeft de utb vernietigd.

1.11

Tegen beide oordelen is de Inspecteur opgekomen in hoger beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat het bezwaar door de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de Inspecteur behoeft volgens het Hof geen verdere motivering. Het Hof overwoog ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan twee pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden. Verder oordeelde het Hof dat indien belanghebbende de inhoud van een (verzuim-herstel)brief niet begrijpt, omdat zij die taal niet machtig is, het op haar weg ligt om voor een vertaling zorg te dragen.

1.12

Inhoudelijk heeft het Hof ten overvloede overwogen dat de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt en de Inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn.

1.13

Het beroep in cassatie van belanghebbende is gericht tegen beide oordelen van het Hof.

1.14

De opbouw van deze conclusie is verder als volgt. In onderdeel 2 zijn de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven. Onderdeel 3 bevat een uiteenzetting van het geding in cassatie. Onderdeel 4 omvat een overzicht van de relevante wetgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur. In onderdeel 5 wordt het cassatiemiddel van belanghebbende besproken; gevolgd door de conclusie in onderdeel 6.5

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld:

1. Op 25 april 2014 heeft [A] B.V. (hierna: [A] ) als direct vertegenwoordiger van eiseres aangifte voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van - kort gezegd - 1.616 zonnepanelen met als land van oorsprong Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Zij zijn vervoerd op 28 pallets in twee containers ( [0001] en [0002] ) en hebben een brutogewicht van in totaal 32.800 kg. Het nettogewicht is in totaal 30.380 kg. Als verkoper is aangegeven [D] UG (hierna: [D] ), als geadresseerde staat eiseres vermeld.

2. Bij de aangifte is een Certificaat van Oorsprong (hierna: CvO) met nummer [...] overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [F] , Ltd te Taiwan (hierna: [F] ) als exporteur en [G] SL te [Q] , Spanje als importeur van 28 pallets met in totaal 1.616 stuks solar modules, te vervoeren van [R] naar [S] .

3. Blijkens de pro-forma invoice heeft [D] aan eiseres 1.616 stuks ‘245poly’ Solar Modules, van het merk [...] , vervoerd in containers [0001] en [0002] , verkocht voor € 182.123,20. De orderconfirmation van [D] aan eiseres bevat dezelfde gegevens en specificeert de zonnepanelen als [...] .

4. De Bill of Lading van [B] B.V. is opgemaakt voor 28 pallets solar modules met een totaal brutogewicht van 32.800 kg, verdeeld over twee verzegelde containers: 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [0001] (zegel [...] ) en 14 pallets met een totaal brutogewicht van 16.400 kg in container [0002] (zegel [...] ). De zonnepanelen zijn vanuit [S] in de verzegelde containers door transportbedrijf [C] B.V. onder dekking van twee CMR documenten naar eiseres vervoerd.

5. Het Engelstalige Mission Report van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Europese Commissie (hierna: OLAF) houdt in dat medewerkers van de OLAF van 15 tot 21 november 2014 in Taiwan onderzoek hebben verricht naar de oorsprong van zonnepanelen die vanuit Taiwan naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarvan het vermoeden bestond dat zij van Chinese oorsprong zijn. Het Taiwanese Bureau of Foreign Trade en de Taiwanese douaneautoriteiten hebben verklaard dat invoer in Taiwan van zonnepanelen uit China verboden is en dat Chinese zonnepanelen in Taiwan alleen tijdelijk mogen worden opgeslagen in Free Trade Zone (hierna: FTZ), alwaar geen enkele be- of verwerking is toegestaan. Invoer in een FTZ vindt plaats met een aangifte F1, uitvoer uit een FTZ vindt plaats met een aangifte F5. In de uitvoeraangiften moet verplicht het referentienummer van de invoeraangiften worden vermeld, waardoor uitvoer uit de FTZ kan worden gekoppeld aan voorafgaande invoer in de FTZ.

6. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat op 27 november 2013 in de FTZ een exportaangifte F5 is gedaan voor de uitvoer van twee containers met solar modules naar Nederland. De Taiwanese exporteur is [F] en de koper is [G] S.L. Deze uitvoeraangifte is gekoppeld aan een invoeraangifte F1 van 26 november 2013 voor de invoer van twee containers met solar modules met CN als opgegeven land van oorsprong. Annex 3 houdt dienaangaande in:

Date of export declaration

Customs regime

quantity

Weight

(KGM)

Container number

Date of import declaration

Customs regime

quantity

Weight

(KMG)

Container numbers

27-11-2013

F5

1.616

30.380

[0001]

20131126

F1

1.616

30.380

[0005]

[0004]

27-11-2013

F5

1.616

30.380

[0002]

20131126

F1

1.616

30.380

[0005]

[0004]

7. Naar aanleiding van deze gegevens heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt aan eiseres. Op 25 augustus 2016 hebben de gemachtigde van eiseres en vertegenwoordigers van verweerder ten kantore van verweerder gesproken over de utb. Dit gesprek vond in het Duits plaats. Ook heeft een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van eiseres en medewerkers van verweerder plaatsgevonden die in de Duitse taal zijn gevoerd.

8. Bij brief van 29 augustus 2016, door verweerder ontvangen op 1 september 2016, heeft eiseres een Duitstalig bezwaarschrift ingediend tegen de utb.

9. Op 12 september 2016 heeft verweerder een in de Nederlandse taal opgestelde ontvangstbevestiging gestuurd naar eiseres met daarin onder meer de volgende opmerking:

“Het bezwaarschrift is in een vreemde taal gesteld. Ik stel u in de gelegenheid binnen 1 maand na dagtekening van deze brief een vertaling in het Nederlands te overleggen”

10. Op 24 januari 2017 heeft verweerder een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt te reageren op de ontvangstbevestiging van

12 september 2016 en de eerdere termijn opschort tot 8 februari 2017.

11. Op 27 februari 2017 heeft verweerder nogmaals een Nederlandstalig rappel gestuurd aan eiseres, waarin hij eiseres nogmaals in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen, met daarbij de opmerking dat bij het uitblijven van een reactie van eiseres vóór 14 maart 2017 verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal verklaren.

12. Op 28 februari 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin zij de utb nogmaals bestrijdt. Bij deze brief heeft eiseres een kopie van de hiervoor genoemde brief van verweerder van 12 september 2016 gevoegd met daarop de handgeschreven tekst:

“Ich kann das nicht lesen“.

13. Op 10 maart 2017 heeft eiseres een in de Duitse taal gestelde brief aan verweerder gestuurd, waarin onder meer staat:

“4. Dasselbe trifft auf Ihr Schreiben vom 27.02.2017 zu.

Es kommt wie immer, wieder in Hollandisch, das ich nicht lesen kann (...)”

14. Op 27 maart 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal was gesteld.”

Rechtbank Noord-Holland

2.2

De geschilomschrijving bij de Rechtbank6 luidde:

In geschil is allereerst in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zo die vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de utb terecht is uitgereikt.

2.3

De Rechtbank heeft geoordeeld:

21. Ter zake de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de artikelen 6:5, derde lid, en 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld en de indiener de gelegenheid heeft gehad een vertaling in te dienen maar dat binnen een hem daartoe gestelde termijn niet heeft gedaan.

22. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hebben eiseres en verweerder elkaar enige malen gesproken. Deze (telefoon)gesprekken werden in het Duits gevoerd. Dientengevolge wist verweerder of had hij kunnen weten dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is. Dat eiseres de Nederlandse taal niet machtig is, blijkt ook uit de (bijlagen bij) brieven van eiseres aan verweerder van 28 februari en 10 maart 2017. Desondanks heeft verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar eiseres niet op een voor haar begrijpelijk wijze erop gewezen dat zij een Nederlandse vertaling van haar bezwaarschrift moest indienen, omdat het bezwaarschrift anders niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

De enkele mededeling van verweerder ter zitting, dat bij mondelinge contacten doorgaans tegen procespartijen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, op een voor zo’n partij begrijpelijke wijze wordt gezegd dat een bezwaarschrift in het Nederlands moet worden ingediend, is – nu hierover uit de gedingstukken niets blijkt en eiseres dit gemotiveerd heeft betwist – niet voldoende om aan te nemen dat dat in dit geval ook is gebeurd. Dit alles klemt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zijn medewerkers die mondeling contact hadden gehad met eiseres de Duitse taal machtig zijn. Al het vorenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat niet kan worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld haar verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaar van eiseres naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar beroep is in zoverre gegrond.

23. Indien verweerder de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de rechter die uitspraak vernietigt, dient de rechter in beginsel verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien eiser niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. Partijen hebben ter zitting de rechtbank verzocht de zaken inhoudelijk af te doen en niet terug te wijzen voor hernieuwde behandeling van de bezwaarschriften. De rechtbank zal partijen hierin volgen.

24. Nu verweerder wenst af te wijken van de aangifte, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen niet van oorsprong zijn uit Taiwan, maar uit China. Hiertoe heeft hij het algemene gedeelte van het OLAF Mission Report van 21 april 2015 overgelegd en twee regels uit Annex 3 bij dat rapport.

25. In Annex 3 is de invoer in de FTZ van twee containers ( [0005] en [0004] ) die samen 1.616 stuks zonnepanelen met aangegeven oorsprong China bevatten gekoppeld aan de uitvoer uit de FTZ naar Nederland van twee containers ( [0001] en [0002] ), die elk 1.616 stuks, dus in totaal 3.232 stuks, zonnepanelen bevatten. De vanuit Taiwan naar Nederland uitgevoerde hoeveelheid komt derhalve niet overeen met de hoeveelheid zonnepanelen uit de invoeraangifte F1 en ook niet met de 1.616 stuks zonnepanelen die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht. Met het enkel overleggen van deze gegevens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de 1.616 stuks zonnepanelen die eiseres voor het vrije verkeer heeft aangegeven en die in de navordering betrokken zijn dezelfde 1.616 stuks zonnepanelen zijn die op 26 november 2013 met aangegeven oorsprong China in de FTZ zijn ingevoerd. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door eiseres in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. Verweerder heeft derhalve niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

26. Gelet op het vorengaande dient het beroep ook ten aanzien van het inhoudelijke geschil gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven hierdoor geen bespreking, omdat zij daardoor niet in een fiscaal gunstiger positie kan komen.

Gerechtshof Amsterdam

2.4

De geschilomschrijving bij het Hof luidde:

3.1.

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende terecht door de inspecteur niet- ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Indien deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord is in geschil of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

2.5

Het Hof heeft geoordeeld:

5.1.

De rechtbank heeft het door belanghebbende in de Duitse taal ingediende bezwaarschrift alsnog ontvankelijk geacht en de zaak inhoudelijk beoordeeld. Het Hof komt op dit punt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Ter motivering dient het volgende (5.2 tot en met 5.5).

5.2.

Belanghebbende heeft zonnepanelen in Nederland doen aangeven op haar naam en voor haar rekening. Die beslissing brengt mee dat belanghebbende wordt aangemerkt als de schuldenaar voor de uit deze aangifte voortvloeiende douaneschuld en dat, in geval van een geschil omtrent de ter zake verschuldigde rechten bij invoer, de Nederlandse douane (de inspecteur) de bevoegde autoriteit is. In voorkomend geval, zoals hier, zal deze douaneautoriteit een utb uitreiken. Omtrent de taal waarin een daartegen ingediend bezwaarschrift dient te zijn gesteld is het volgende van belang.

5.3.

In artikel 6:5, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat, indien een bezwaarschrift is gesteld in een vreemde taal en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, de indiener voor een vertaling dient zorg te dragen. Het is aan de inspecteur (behandelaar van het bezwaar) om te beoordelen of een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis, of gebrek aan kennis, van de desbetreffende taal. In dit geval is een vertaling door de inspecteur noodzakelijk geacht. Dit oordeel van de inspecteur behoeft geen verdere motivering (vgl. Hoge Raad 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493). Het Hof overweegt ten aanzien van het onderhavige bezwaarschrift nog dat dit weliswaar niet meer dan 2 pagina’s beslaat, maar wel is gesteld in de Duitse taal en terminologie bevat waarvan naar ’s Hofs oordeel niet kan worden gezegd dat deze door de behandelend inspecteur zonder meer begrepen diende te worden. De inspecteur heeft dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 6:5, derde lid, van de Awb, de indiener van het bezwaarschrift kunnen vragen om een vertaling.

5.4.

Zo lang de gevraagde vertaling niet is overgelegd is belanghebbende in verzuim. Belanghebbende dient dan in de gelegenheid te worden gesteld om dat verzuim te herstellen (artikel 6:6 van de Awb). Die gelegenheid mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal). Indien belanghebbende de inhoud van een dergelijke (verzuim-herstel)brief, zoals in dit geval door belanghebbende is gesteld, niet begrijpt, omdat zij die taal niet machtig is, ligt het op haar weg om voor een vertaling zorg te dragen.

5.5.

In het onderwerpelijke geval is belanghebbende tot drie maal toe door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om alsnog een vertaling over te leggen van het bezwaarschrift.

Daarbij is haar telkens een redelijke termijn gesteld (op 12 september 2016: een maand; op 24 januari 2017: 15 dagen; op 27 februari 2017: 14 dagen). In de laatste brief is belanghebbende er op gewezen dat als het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Belanghebbende heeft geen vertaling overgelegd. Nu belanghebbende, woonachtig te Duitsland, herhaaldelijk (en ruimschoots) de tijd is gegund om het verzuim te herstellen en, naar niet in geschil is, zij de brieven waarin haar dat is verzocht ook heeft ontvangen, is het Hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het (in de Duitse taal gestelde) bezwaarschrift door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Dit brengt mee dat het hoger beroep van de inspecteur slaagt. Aan dit oordeel doet niet af de omstandigheid dat belanghebbende ook (mondelinge) contacten in het Duits heeft onderhouden met Nederlandse douaneambtenaren, noch de omstandigheid dat zij de Nederlandse taal niet machtig is.

5.6.

Ten overvloede overweegt het Hof dat het ook ten aanzien van het materiële geschilpunt tot een ander oordeel komt dan de rechtbank. Uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ( [0003] en [0004] ), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer [...] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ( [0001] en [0002] ) met aangifte (F5) nummer [...] ten (wederuitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E] , reisnummer [...] , welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De inhoud van deze twee containers vormt blijkens de gedingstukken het onderwerp van de bestreden utb, zodat de inspecteur naar het oordeel van het Hof is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn. Het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3. Het Hof merkt daarbij op dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3).

Slotsom

5.7.

Nu het bezwaar door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard (zie 5.1 tot en met 5.5) is de slotsom dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.

3.2

In het cassatiemiddel worden twee klachten aangevoerd, inhoudende:

(i) dat de Inspecteur het in het Duits gestelde bezwaarschrift in behandeling had moeten nemen, althans belanghebbende in onvoldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld dit bezwaarschrift in het Nederlands te vertalen; en,

(ii) dat de beslissing van het Hof dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.

3.3

De eerste klacht is als volgt toegelicht:

Onderdeel 1: bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard

Het Hof heeft in rov. 5.1-5.5 beslist: (…)7

1.1

Het onderdeel is gericht tegen deze overwegingen van het Hof. Primair geldt dat het Hof bij zijn hiervoor vermelde beslissing in rov. 5.3 dat de Inspecteur gelet op het bepaalde in art. 6:5 lid 3 Awb heeft kunnen vragen om een vertaling, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting doordat hij heeft miskend dat uit art. 6:5 Awb volgt dat een belanghebbende (slechts) zorg dient te dragen voor een vertaling van het bezwaarschrift als dat voor een goede behandeling noodzakelijk is. Nu het bezwaarschrift van belanghebbende in de Duitse taal was gesteld, een in Nederland gangbare vreemde taal, kan reeds daarom niet worden volgehouden dat een Nederlandse vertaling daarvan voor een goede behandeling noodzakelijk was.

Indien het Hof dit niet heeft miskend, is zijn beslissing dat een vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk was, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Belanghebbende heeft immers (onbetwist) naar voren gebracht en het Hof heeft vastgesteld, dat de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2016 - derhalve na de onderhavige oplegging van de utb, maar voordat het bezwaarschrift werd ingediend - in de Duitse taal met vertegenwoordigers van de Belastingdienst ten kantore van de Inspecteur heeft gesproken over de utb. Daarnaast heeft - zo heeft het Hof eveneens vastgesteld - een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden in de Duitse taal. Daar komt nog bij dat belanghebbende erop heeft gewezen dat sprake is van een heffing die plaatsvindt op grond van het recht van de Europese Unie en is het rapport van OLAF, waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, in de Engelse taal gesteld. Belanghebbende mocht er (mede) gelet op deze vaststaande omstandigheden redelijkerwijs van uitgaan dat een Nederlandse vertaling van zijn bezwaarschrift niet noodzakelijk was. Het Hof heeft althans onvoldoende gemotiveerd waarom belanghebbende dat niet uit die omstandigheden mocht afleiden.

In dit verband is mede van belang dat het arrest van uw Raad van 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493 waar het Hof naar verwijst in rov. 5.3, een geval betrof waarin er geen sprake was van omstandigheden zoals die hiervoor zijn omschreven, zodat reeds daarom niet onverkort mag worden aangenomen dat de beslissing van de Inspecteur geen motivering behoefde. Bovendien is er sinds het voormelde arrest ruim 11 jaar verstreken en zijn - naar van algemene bekendheid is - de mogelijkheden om een stuk te vertalen vereenvoudigd, zodat de beslissing van het Hof ook om die reden nadere motivering behoefde.

1.2.

Subsidiair geeft de beslissing van het Hof in rov. 5.4 dat de gelegenheid het verzuim te

herstellen mag worden geboden door middel van een brief gesteld in de eigen taal van het bestuursorgaan (i.c. de Nederlandse taal) blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Van een bestuursorgaan mag indien hij een verzuim constateert omdat het bezwaarschrift in een vreemde taal is gesteld, worden verwacht dat hij belanghebbende schriftelijk in de taal van het bezwaarschrift, althans in de Engelse taal, in de gelegenheid stelt het verzuim te herstellen door indiening van een Nederlandse vertaling. Indien dat niet is geschied, is geen sprake van het in voldoende mate in de gelegenheid stellen van de indiener het verzuim te herstellen en is dus sprake van schending van art. 6:6 Awb. Uit het arrest van uw Raad van 12 december 2008, nr. 44102, ECLI:NL:HR:2008:BD5493, volgt overigens ook niet het tegendeel van de hiervoor geformuleerde rechtsregel. De Inspecteur heeft door het bezwaar desalniettemin niet-ontvankelijk te verklaren, zonder belanghebbende in de Engelse of Duitse taal op de hoogte te stellen van het verzuim - terwijl hij door de retourzending van de verzuimbrieven door belanghebbende wist dat zij de in het Nederlands gestelde brieven niet begreep - het zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb) geschonden en miskend dat het belang van de rechtsbescherming van belanghebbende in het geding komt indien de Inspecteur mocht volstaan met toezending van een in de Nederlandse taal gestelde verzuimbrief.

Althans het Hof heeft zijn hiervoor bedoelde beslissing onvoldoende gemotiveerd in het licht van de omstandigheden dat de gemachtigde van belanghebbende op 25 augustus 2016 - derhalve na de onderhavige oplegging van de utb, maar voordat het bezwaarschrift werd ingediend - in de Duitse taal met vertegenwoordigers van de Belastingdienst ten kantore van de Inspecteur heeft gesproken over de utb. Daarnaast heeft - zo heeft het Hof eveneens vastgesteld - een aantal telefoongesprekken tussen de gemachtigde van belanghebbende en medewerkers van de Inspecteur plaatsgevonden in de Duitse taal. Voorts heeft belanghebbende, zo heeft het Hof vastgesteld, tot tweemaal toe schriftelijk aan de Inspecteur laten weten dat hij de Nederlandstalige verzuimbrieven niet kon lezen. Daar komt nog bij dat belanghebbende erop heeft gewezen dat sprake is van een heffing die plaatsvindt op grond van het recht van de Europese Unie en is het rapport van OLAF, waarop de Inspecteur zich heeft beroepen, in de Engelse taal gesteld. Belanghebbende is mede in het licht van deze omstandigheden niet in voldoende mate in de gelegenheid gesteld haar bezwaarschrift te vertalen en het Hof heeft dat ten onrechte niet onderkend, althans heeft zijn beslissing op dit punt onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.

1.3

Het slagen van (ten minste) een van de hiervoor vermelde subonderdelen vitiëert tevens rov. 5.5 (en de beslissing) van de uitspraak van het Hof.

3.4

De tweede klacht is als volgt toegelicht:

Onderdeel 2: herkomst zonnepanelen niet aannemelijk gemaakt door Inspecteur

Dit onderdeel is gericht tegen rov. 5.6, welke overweging als volgt luidt: (…)8

2. De beslissingen van het Hof in rov. 5.6:

(i) dat de Inspecteur is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de goederen van Chinese oorsprong zijn;

(ii) dat uit annex 3 bij het missierapport blijkt dat twee containers ( [0003] en [0004] ), tezamen bevattende 1.616 zonnepanelen van Chinese oorsprong, op 26 november 2013 met aangifte (F1) nummer [...] in de Free Trade Zone zijn binnengebracht en dat déze 1.616 zonnepanelen een dag later, op 27 november 2013, geladen in twee andere containers ( [0001] en [0002] ) met aangifte (F5) nummer [...] ten (weder)uitvoer zijn aangegeven, met als bestemming Nederland, te vervoeren met [E] , reisnummer [...] , welk vervoer blijkens de bill of lading ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden; en,

(iii) dat het uitgangspunt van de rechtbank dat sprake zou zijn van twee aangiften F5 voor elk 1.616 zonnepanelen berust op een onjuiste lezing van genoemde annex 3,

zijn onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de navolgende klachten - die mede in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd.

De beslissingen van het Hof zijn onjuist, aangezien het Hof te lage eisen heeft gesteld aan het door de Inspecteur te leveren bewijs. Het door de Inspecteur geleverde bewijs is uitsluitend gebaseerd op (annex 3 bij) het missierapport van OLAF. In dat verband is mede van belang dat de Inspecteur ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat de gegevens op de Annex de enige gegevens zijn die zijn verkregen uit Taiwan.

De uitleg die het Hof heeft gegeven aan het OLAF-rapport is onbegrijpelijk, omdat de tabel in Annex 3 nu eenmaal twee keer de “quantity 1.616” vermeldt, zodat er zonder nadere toelichting (van de Inspecteur) niet van mag worden uitgegaan dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de zonnepanelen afkomstig zijn uit China. In dat verband is mede van belang dat (belanghebbende er in hoger beroep op heeft gewezen dat) de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank heeft aangegeven dat er maximaal 800 modules passen in een container, zodat het vanwege de door het Hof aangenomen omstandigheid dat er sprake is van twee containers onduidelijk is waar de resterende 16 zonnepanelen in zouden zijn vervoerd. Het Hof kon niet zonder motivering aan deze (essentiële) stelling van belanghebbende voorbijgaan. Met zijn overweging dat de 1.616 zonnepanelen blijkens de gedingstukken een gezamenlijk volume hebben van 130 m3, zodat deze onmogelijk kunnen worden geladen in één HQ40-container (met een inhoud van slechts 76 m3) heeft het Hof die stelling in ieder geval niet weerlegd.

Voor zover het Hof bij zijn hiervoor vermelde beslissingen belang heeft gehecht aan het door de Inspecteur in hoger beroep overgelegde sales contract, is het Hof ten onrechte zonder motivering aan de (essentiële) stelling van belanghebbende voorbijgegaan dat dit sales contract niet lijkt op het soort contract dat belanghebbende sluit.

De voormelde beslissingen van het Hof zijn zonder nadere motivering, die ontbreekt, voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststaande omstandigheid dat de containers waarin de zonnepanelen zich bevonden die door belanghebbende in het vrije verkeer zijn gebracht in Taiwan door de rederij waren verzegeld. De beslissingen van het Hof zijn verder zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de (essentiële) stelling van belanghebbende dat de datum van de Export Declaration in het OLAF-rapport niet overeenkomt met de datum van de Bill of Lading van [B] . Het OLAF-rapport vermeldt de datum 27 november 2013, terwijl de Bill of Lading 4 december 2013. Het Hof laat deze stelling geheel onbesproken, terwijl gegrondbevinding daarvan ertoe kan leiden dat moet worden beslist dat de Inspecteur zijn stelling omtrent de herkomst van de goederen niet aannemelijk heeft gemaakt.

Het Hof is bij zijn hiervoor vermelde beslissingen ten slotte ten onrechte voorbijgegaan aan de (essentiële) stellingen van belanghebbende dat zij van de verkoper certificaten heeft ontvangen die bewijzen dat de panelen volledig in Taiwan zijn geproduceerd door het bedrijf [F] Ltd. Het Hof had die stelling immers expliciet moeten meewegen bij de beantwoording van de vraag of de Inspecteur aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.

3.5

In zijn verweerschrift stelt de Staatssecretaris dat het ingestelde beroep niet tot cassatie van de bestreden uitspraak zal kunnen leiden.

4 Wet- en regelgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur

5 Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten

6 Conclusie