Parket bij de Hoge Raad, 19-10-2021, ECLI:NL:PHR:2021:988, 20/02914
Parket bij de Hoge Raad, 19-10-2021, ECLI:NL:PHR:2021:988, 20/02914
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2021
- Datum publicatie
- 22 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2021:988
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1833
- Zaaknummer
- 20/02914
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02914
Zitting 19 oktober 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 18 oktober 2019 door het Gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag van 6 september 2016. In dat vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens ‘medeplegen van feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte ontzet van het recht tot de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 2 jaren.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.S. Nan en mr. N. Gonzalez Bos, advocaten te Den Haag, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel ziet onder meer op de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De verdachte, die geen bekend adres heeft in Nederland, heeft een adres in Turkije opgegeven. De dagvaarding is per brief rechtstreeks naar dat adres verzonden. Het middel klaagt (onder meer) dat deze toezending geen rechtsgeldige betekening oplevert.
4. Voordat ik het middel bespreek, geef ik relevante regelgeving en rechtspraak weer.
Internationale rechtshulpinstrumenten
5. Turkije en Nederland zijn partij bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gesloten te Straatsburg op 20 april 1959 (hierna: ERV).1 Art. 7 ERV luidt in de Nederlandse vertaling als volgt:
‘1. De aangezochte Partij doet de processtukken en rechterlijke beslissingen die haar met dat doel door de verzoekende Partij worden toegezonden, aan de betrokkenen toekomen.
Dit kan geschieden door toezending van het processtuk of van de beslissing aan de geadresseerde. Indien de verzoekende Partij hierom uitdrukkelijk vraagt, worden de stukken door de aangezochte Partij medegedeeld volgens een van de procedures waarin haar wetgeving voor dergelijke betekeningen voorziet of volgens een bijzondere procedure die met haar wetgeving verenigbaar is.
2. Als bewijs dat het stuk werd uitgereikt dient ofwel een gedateerd ontvangstbewijs dat door de geadresseerde ondertekend is, ofwel een verklaring van de aangezochte Partij waarin het feit van de uitreiking, benevens de wijze en de datum waarop deze is geschied, zijn vermeld. Het bewijsstuk van de uitreiking wordt zo spoedig mogelijk aan de verzoekende Partij toegezonden. Indien de verzoekende Partij daarom vraagt, geeft de aangezochte Partij aan of de uitreiking overeenkomstig haar wetgeving heeft plaatsgevonden. Indien de uitreiking niet heeft kunnen plaatsvinden, deelt de aangezochte Partij de reden daarvan terstond aan de verzoekende Partij mede.
3. Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of van toetreding door een verklaring gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verzoeken dat een dagvaarding bestemd voor een verdachte die zich op haar grondgebied bevindt, een bepaalde tijd vóór de datum welke voor de verschijning is vastgesteld, aan haar autoriteiten wordt toegezonden. Deze termijn wordt in de bedoelde verklaring aangegeven en mag de 50 dagen niet overschrijden.
Bij het vaststellen van de datum van verschijning en bij de toezending van de dagvaarding dient met deze termijn rekening te worden gehouden.’
6. Het Explanatory report bevat (onder meer) de volgende toelichting bij art. 7, derde lid, ERV:2
‘The final text of paragraph 3 is the result of a compromise between the various legal systems.
According to the first sentence of this paragraph, Contracting Parties having exercised the right provided therein might request that the writ should reach them a given time before the date set for appearance. This time, which must not exceed 50 days, is to be specified by the Parties themselves in their "declaration". Its purpose is to enable the requested Party to transmit the writ in good time to the accused so that he may prepare his defence and travel to the place where he is due to appear.
According to the second sub-paragraph of this paragraph, this time-limit "shall be taken into account". Under this provision the requesting Party is obliged to fix the date of the appearance of the accused and to serve the writ in time to allow the accused to observe this date. This clause does not make it compulsory for the law to provide that the courts of the requesting Party may not give a judgment by default if, due to special circumstances, the writ could not be transmitted to the requested Party within the stipulated time-limit.’
7. De door Turkije bij de ondertekening op 23 oktober 1959 gemaakte en bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging van het ERV op 24 juni 1969 bevestigde verklaring als bedoeld in art. 7, derde lid, ERV, luidt als volgt:3
‘Service of summons on an accused person who is in the territory of the Turkish Republic shall be effected by transmission to the proper Turkish authorities at least 40 days before the date set for appearance.’
8. In een later stadium is het Tweede aanvullend Protocol bij het ERV (hierna: TAPERV) tot stand gekomen.4 Art. 16 van dat protocol luidt in de Nederlandse vertaling als volgt:
‘Artikel 16 – Uitreiking per post
1. De bevoegde rechterlijke autoriteiten van een Partij kunnen gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken rechtstreeks per post toezenden aan personen die zich op het grondgebied van een andere Partij bevinden.
2. Bij gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de in het rapport vermelde autoriteit inlichtingen kan inwinnen over zijn of haar rechten en plichten met betrekking tot de uitreiking van stukken. De bepalingen van artikel 15, derde lid, zijn op dat rapport van toepassing.
3. De bepalingen van de artikelen 8, 9 en 12 van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op de uitreiking per post.
4. De bepalingen van artikel 15, eerste, tweede en derde lid, zijn eveneens van toepassing op uitreiking per post.’
9. Bij dit artikel heeft Turkije in de akte van bekrachtiging een voorbehoud gemaakt:5
‘In connection with Article 16, the Republic of Turkey does not accept directly address by post of judicial decisions and other documents by foreign authorities to the persons who are in the territory of Turkey via mail.’
10. De betekenis van het ERV en het TAPERV voor de toezending van gerechtelijke stukken wordt beperkt door de omstandigheid dat andere, latere rechtshulpinstrumenten eveneens bepalingen bevatten die daarop zien. Zo bepaalt art. 5 EU-Rechtshulpovereenkomst:6
‘1. Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.
2. Toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kan alleen plaatsvinden indien:
a) het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is,
b) het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt,
c) het stuk niet per post kon worden bezorgd, of
d) de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.’
11. Turkije is evenwel geen partij bij deze overeenkomst.7 En Turkije is ook geen partij bij de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst (verder SUO).8
De wettelijke regeling inzake betekening in het buitenland; rechtspraak
12. Aan het begin van de jaren ’80 werd de regeling van de betekening in strafzaken gewijzigd.9 De relevante artikel(led)en kwamen dientengevolge als volgt te luiden:
Art. 586 Sv
‘In alle gevallen waarin een gerechtelijke mededeling moet worden betekend, geschiedt de betekening door uitreiking van een gerechtelijk schrijven.’
Art. 588 Sv
‘2. Is in het geval bedoeld in het vorige lid onder b woon- noch verblijfplaats in Nederland bekend, dan vindt de uitreiking plaats ter griffie van het gerecht dat van de zaak moet kennisnemen of daarvan het laatst kennis genomen heeft. Indien de gerechtelijke mededeling betrekking heeft op een aangewend rechtsmiddel, geschiedt de uitreiking ter griffie waar dit middel werd aangewend. De griffier doet het schrijven toekomen aan de persoon voor wie het bestemd is, zodra diens woon- of verblijfplaats hem bekend is.’
‘4. In de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid, wordt, bij bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland, door het openbaar ministerie een afschrift van de mededeling die het schrijven bevat bij aangetekende brief, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie, verzonden aan de persoon voor wie het bestemd is. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht, dat het stuk is uitgereikt aan de persoon voor wie het bestemd is, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.’
13. De voorgestelde regeling werd als volgt toegelicht:10
‘Het laatste lid van het nieuwe artikel 588 is ontleend aan artikel 587, vierde lid. Ingevoegd zijn de woorden «hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie», waarmee wordt aangesloten op hetgeen thans in het internationale verkeer gebruikelijk is (vgl. bij voorbeeld artikel 7 van het Europees Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken en artikel 30 van het overeenkomstige Beneluxverdrag). Ter toelichting van de laatste volzin van het vierde lid van artikel 588 diene nog het volgende.
Voor betekening van stukken aan zich in het buitenland bevindende personen kan gebruik worden gemaakt van door buitenlandse instanties of autoriteiten te verlenen rechtshulp. Uitvoering van verzoeken om rechtshulp geschiedt echter steeds volgens de door het recht van de aangezochte staat voorgeschreven procedures. In geval van uitreiking van een Nederlands gerechtelijk schrijven in het buitenland kan de Nederlandse justitie dan ook niet verlangen dat een akte wordt opgemaakt, waarin aan alle voorschriften die de Nederlandse wet in het eerste lid van artikel 589 daaraan stelt wordt voldaan. Geschiedt de betekening in persoon in overeenstemming met de daarvoor in het buitenland geldende voorschriften, dan behoort, na ontvangst van de mededeling van de buitenlandse autoriteit, dat aan het verzoek om betekening gevolg is gegeven en het stuk is uitgereikt, deze uitreiking als betekening in persoon te kunnen worden aangemerkt. Dat is immers de strekking van de desbetreffende bepalingen in verdragen betreffende wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken. Ten overvloede wordt nog opgemerkt, dat onder «bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie» niet een buitenlandse postinstelling is begrepen.’
14. Deze regeling werd enkele jaren later gewijzigd.11 De relevante artikelleden kwamen daardoor als volgt te luiden:
Art. 588 Sv
‘5. In de gevallen waarin van de persoon voor wie het schrijven bestemd is geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, wordt het stuk uitgereikt aan de griffier van de rechtbank waar of in welker rechtsgebied de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. De griffier doet het schrijven toekomen aan degene voor wie het bestemd is, zodra het adres in Nederland alsnog bekend wordt.
6. In de gevallen, bedoeld in het vorige lid, waarin de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, verzendt het openbaar ministerie een afschrift van het schrijven, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie, aan de persoon voor wie het bestemd is. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht, dat het stuk is uitgereikt aan de persoon voor wie het bestemd is, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.’
15. Deze wijziging werd als volgt toegelicht:12
‘par. 4.3. Betekening bij bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland
De huidige wet (artikel 588, lid 2) bepaalt, dat indien geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, gerechtelijke mededelingen moeten worden betekend ter griffie van het gerecht dat van de zaak moet kennis nemen of daarvan het laatst kennis genomen heeft. De griffier moet het stuk dan aan de geadresseerde toezenden, zodra diens woon-of verblijfplaats hem bekend is. Deze regeling geldt zowel voor personen zonder bekende woon- of verblijfplaats als voor degenen van wie weliswaar geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is maar wel in het buitenland. In het laatste geval moet ingevolge het vierde lid van artikel 588 (oud) tevens door het openbaar ministerie een kopie van het schrijven aangetekend worden verzonden aan dat adres. Daarbij bestaat de mogelijkheid om die kopie door tussenkomst van een buitenlandse autoriteit of instantie te verzenden; dit heeft het voordeel dat, indien deze autoriteit of instantie bericht dat het stuk aan de geadresseerde is uitgereikt, deze uitreiking geldt als betekening in persoon zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken. Tussenkomst van de buitenlandse autoriteit of instantie is overigens verplicht gesteld in Artikel VI van de op 30 januari 1983 in werking getreden Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de aanvulling en het vergemakkeIijken van de toepassing van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (z.g. Overeenkomst van Wittem van 30 augustus 1979, Trb. 1979, nr. 143).
De betekening ter griffie heeft in de hier bedoelde gevallen ten doel te verzekeren dat de rechtsgeldigheid van de uitreiking te allen tijde in rechte kan worden vastgesteld. Er vindt immers, ook als het stukken betreft die voor in het buitenland woonachtige geadresseerden zijn bestemd, steeds betekening aan een Nederlandse autoriteit plaats. Ik meen dat de regeling dan ook in zoverre moet worden gehandhaafd, maar acht het minder zinvol te bepalen, dat zodra een eventueel adres in het buitenland van de geadresseerde bekend is of wordt, het stuk alsnog aan dat adres wordt toegezonden, waar de wet ten aanzien van het openbaar ministerie reeds voorschrijft met een kopie van het schrijven dienovereenkomstig te handelen. In artikel 588, vijfde en zesde lid (nieuw), is met een en ander rekening gehouden.’
16. In 1994 werd de wettelijke regeling opnieuw aangepast.13 Deze wijziging is het gevolg van een nota van wijziging en is daarin niet nader toegelicht.14 De regeling die op betekening in het buitenland zag, kwam door deze wijziging als volgt te luiden:15
‘2. De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon– of verblijfplaats in het buitenland bekend is geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.’
17. Deze versie van art. 588, tweede lid, Sv was van kracht toen Uw Raad in 2002 het overzichtsarrest inzake betekening en het aanwezigheidsrecht wees.16 Uw Raad overwoog in dat arrest onder meer het volgende (met weglating van voetnoten):
‘C. De verdachte heeft een bekend adres in het buitenland
3.19. Indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA en niet in Nederland is gedetineerd, en ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de betekening van de dagvaarding door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatstbekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588 lid 2). Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. Als datum waarop die betekening plaatsvindt, geldt de datum van de verzending van de dagvaarding, waarvan aantekening dient te geschieden in de akte van uitreiking.
Opmerking verdient allereerst dat de enkele omstandigheid dat - zoals althans tot voor kort in enkele arrondissementen gebruikelijk was - de dagvaarding eerst aan de griffier is uitgereikt en door deze - en dus niet rechtstreeks door het openbaar ministerie - aan de verdachte is toegezonden, niet meebrengt dat de betekening nietig is.
Voorts verdient opmerking dat in een aantal gevallen waarin de tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie is ingeroepen, de verplichting bestaat tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting. Deze gevallen worden hierna onder 3.34 sub c behandeld.
3.20. Bij het vorenstaande moet het volgende worden aangetekend.
a. Wanneer volgens opgave van de GBA de verdachte naar een ander land is vertrokken, mag eerst dan worden aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet bekend is indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat - navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
b. De regeling van art. 588 lid 2 is van overeenkomstige toepassing indien de verdachte een bekende woon- of verblijfplaats heeft op de Nederlandse Antillen of Aruba.
c. Deze regeling moet ook worden toegepast wanneer van de in het buitenland woonachtige of verblijvende verdachte bekend is dat hij in Nederland een kantooradres houdt of met het oog op de betekening woonplaats heeft gekozen.
d. Niet-naleving van verdragsverplichtingen betreffende bijvoorbeeld de taal waarin de dagvaarding moet zijn gesteld en de termijn welke bij de verzending in acht behoort te worden genomen, leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding. Wel kan dit grond vormen voor de hierna onder 3.34 sub c te behandelen schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
3.21. In geval van rechtstreekse toezending van de dagvaarding aan de verdachte geldt dat die toezending in de regel kan geschieden als gewone brief over de post. Dit is alleen anders indien een door Nederland aangegane verdragsverplichting jegens de Staat waarheen de dagvaarding moet worden verstuurd, zich daartegen verzet.
3.22. In geval van toezending van de dagvaarding door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie geldt:
a. dat uit de stukken slechts behoeft te blijken dat die tussenkomst is ingeroepen doch niet dat aan het gedane verzoek is voldaan. Indien evenwel aannemelijk is dat de buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek, behoort de rechter het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde het verzuim te doen herstellen. Zie daartoe hierna onder 3.34 sub c.
b. dat wanneer de buitenlandse autoriteit of instantie heeft bericht dat de dagvaarding aan de verdachte is uitgereikt, deze uitreiking geldt als een betekening in persoon zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken (art. 588 lid 2).
(...)
3.33. Indien de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in een GBA of wiens feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland of wiens adres in het buitenland bekend is, rechtsgeldig is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. (...)
3.34. Het vorenoverwogene lijdt slechts uitzondering wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dan behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn.
Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben:
(...)
c. in de hiervoren onder 3.20 sub d en 3.22 sub a behandelde gevallen waarin het adres van de verdachte in het buitenland bekend is, en hetzij blijkt dat bij de toezending van de dagvaarding aan de verdachte de ter zake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd, hetzij het ernstige vermoeden bestaat dat de buitenlandse autoriteit of instantie geen uitvoering heeft gegeven aan het verzoek tot uitreiking van de dagvaarding.
In die gevallen dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat het desbetreffende verzuim wordt hersteld, dan wel de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn.’
18. Betrekkelijk kort nadien wees Uw Raad een arrest dat zag op de betekening van een gerechtelijke mededeling in Turkije. In HR 16 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AO0068 overwoog Uw Raad dat de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging per post aan het eertijds door de verdachte opgegeven adres in Turkije was toegestuurd, ‘zulks overeenkomstig het bepaalde in art. 588, tweede lid, Sv’. Uw Raad liet zich daarmee slechts uit over de verhouding van de betekening tot de toenmalige wettelijke regeling; het destijds geldende art. 588, tweede lid, Sv schreef niet voor dat betekening met inachtneming van een toepasselijk verdrag plaatsvond. Uw Raad verzocht de Procureur-Generaal in deze uitspraak vervolgens ‘de aanzegging van art. 435, eerste lid, Sv in deze zaak door middel van een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van Turkije aan de verdachte te doen uitreiken’. Als grond is vermeld dat volgens de rolraadsheer niet met voldoende zekerheid vaststond dat de verdachte in Turkije woonde aan het door hem opgegeven adres.17
19. In 2004 is de wettelijke regeling wederom aangepast.18 Art. 588, tweede lid, Sv kwam daardoor als volgt te luiden:
‘De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.’
20. De memorie van toelichting bij deze wet (die strekte tot uitvoering van de EU-rechtshulpovereenkomst) bevatte onder meer de volgende passage:19
‘De wijziging van het tweede lid is het rechtstreeks gevolg van het sterk verplichtende karakter van artikel 5 van het EU-rechtshulpverdrag om gerechtelijke stukken per post toe te zenden.
Uit het gewijzigde tweede lid blijkt in de eerste plaats dat bij de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan personen in het buitenland ook rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in het toepasselijk verdrag. Uit het EU-rechtshulpverdrag blijkt bij voorbeeld dat uitreiking door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteiten alleen mogelijk is in de gevallen waarin een betekening vereist is, maar ook dat bij gerechtelijke mededelingen bepaalde informatie dient te worden verstrekt. Uit het rechtshulpverdrag van de Raad van Europa en bilaterale rechtshulpverdragen, blijkt dat voor uitreiking door tussenkomst van de bevoegde autoriteiten bepaalde termijnen in acht dienen te worden genomen.’
21. Van na de inwerkingtreding van deze wetswijziging dateert HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1072. Uit de conclusie van A-G Harteveld kan worden afgeleid dat in die zaak de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2012 aan de griffier was uitgereikt, aangezien de dagvaarding niet uitgereikt kon worden op het BRP-adres van de verdachte. De verdachte was tevens opgeroepen op het van hem bekende adres in Turkije, door het verzenden van een afschrift van de dagvaarding naar het van hem bekende adres in Turkije. Harteveld stelde vast dat deze oproeping ‘niet een uitreiking in de zin van art. 588 lid 2 Sv’ betrof (randnummers 3.3-3.5). De verdachte had immers een BRP-adres. Daarmee was de vraag van tafel of de wijze van betekening met art. 588, tweede lid, Sv in overeenstemming was.
22. In gevallen waarin geen verdrag van toepassing is, behoort rechtstreekse toezending tot de mogelijkheden. Ter illustratie kan worden gewezen op HR 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1466. Daarin overwoog Uw Raad dat uit de ID-staten SKDB kon worden afgeleid ‘dat van de verdachte ten tijde van de betekening van de oproeping om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 30 november 2018 een adres in Ghana bekend was en niet blijkt dat de oproeping op de voet van artikel 588 lid 2 (oud) Sv is verzonden naar dit adres van de verdachte in het buitenland’. Daarom was het oordeel van het hof dat de oproeping rechtsgeldig was betekend, niet toereikend gemotiveerd.
23. Art. 588, tweede lid, Sv is op 1 januari 2020 vervangen door het praktisch gelijkluidende art. 36e, derde lid, Sv.20