Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:PHR:2023:1192, 23/00989

Parket bij de Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:PHR:2023:1192, 23/00989

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 december 2023
Datum publicatie
12 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:1192
Zaaknummer
23/00989

Inhoudsindicatie

Bijlage: ECLI:NL:PHR:2023:1221

Wet rechtsherstel box 3. Nominaal of reëel rendement. Massaalbezwaarprocedure. Rentevergoeding bij teruggaaf van in strijd met het EVRM geheven belasting?

De aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2019 is verminderd naar aanleiding van het Kerstarrest. Het Hof heeft belanghebbendes klachten verworpen over (i) de massaalbezwaarprocedure en (ii) het heffen over nominaal rendement in plaats van reëel rendement. Verder heeft het Hof geen rentevergoeding toegekend. Redengevend is dat de belastingheffing lager is dan die op basis van het werkelijke rendement en daarmee al rechtsherstel is geboden “voor een eventuele strijdigheid van het systeem van berekenen van belastingrente met het EVRM”.

A-G Pauwels meent dat principale cassatieberoep van belanghebbende ongegrond is, omdat het tevergeefs opkomt tegen de oordelen van het Hof over de klachten (i) en (ii).

Bij de conclusie van de A-G hoort een bijlage in verband met de rentekwestie. De A-G constateert echter dat de zaak op dit punt uitgaat als een nachtkaars. Omdat het principale cassatieberoep ongegrond is, vervalt het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris dat op die kwestie betrekking heeft. Maar ook als dat anders is, wordt niet aan een inhoudelijke beoordeling van de rentekwestie toegekomen. Belanghebbende komt immers niet op tegen het oordeel van het Hof over de rente en dan valt niet in te zien wat het (proces)belang bij het incidentele cassatieberoep is. Overigens acht de A-G dat oordeel niet onjuist.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/00989

Datum 22 december 2023

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2019

Nr. Gerechtshof 21/01004

Nr. Rechtbank 20/5815

CONCLUSIE

M.R.T. Pauwels

In de zaak van

[X] (belanghebbende)

tegen

de staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris)

1 Inleiding en overzicht

1.1

Deze zaak is een zogenoemde box 3-zaak. Tijdens de hogerberoepsprocedure is de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 verminderd naar aanleiding van het Kerstarrest.

1.2

Het Hof heeft verworpen belanghebbendes klachten over (i) de massaalbezwaarprocedure en (ii) het heffen over nominaal rendement in plaats van reëel rendement. Verder heeft het Hof geen rentevergoeding toegekend. Redengevend is dat de belastingheffing lager is dan die op basis van het werkelijke rendement en daarmee al rechtsherstel is geboden “voor een eventuele strijdigheid van het systeem van berekenen van belastingrente met het EVRM”.

1.3

Belanghebbende heeft principaal cassatieberoep ingesteld dat is gericht tegen de oordelen over de klachten (i) en (ii). De Staatssecretaris heeft (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld betreffende het oordeel over de rentevergoeding. De Staatssecretaris meent dat het Hof op andere gronden tot dat oordeel had moeten komen.

1.4

De reden om deze zaak voor conclusie te selecteren is gelegen in het oordeel van het Hof over de rentevergoeding en het daarop betrekking hebbende incidentele cassatieberoep. Het oordeel van het Hof contrasteert namelijk met een uitspraak van enige weken daarvoor waarin het Hof wel een rentevergoeding toekent ter zake van een belastingteruggaaf naar aanleiding van het Kerstarrest. Tegen die uitspraak heeft de Staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. Het incidentele cassatieberoep in de onderhavige zaak verwijst voor de argumenten naar dat cassatieberoep. Dit een en ander is reden om in beide zaken conclusie te nemen.

1.5

Ik merk echter op deze plek al op dat de onderhavige zaak wat betreft de rentekwestie uitgaat als een nachtkaars (1.8).

1.6

Bij deze conclusie hoort een bijlage (de Bijlage) waarin ik inga op de rentekwestie.

1.7

In onderdeel 4 van deze conclusie behandel ik het principale cassatieberoep. Ik meen dat de klacht betreffende de massaalbezwaarprocedure niet tot cassatie kan leiden. De klacht faalt voor zover zij het oordeel bestrijdt dat het Hof het niet vrij staat om te beoordelen of jegens belanghebbende onrechtmatig is gehandeld. Voor het overige is er geen belang bij de klacht. Ook de klacht dat niet geheven wordt over een – voor inflatie gecorrigeerd – reëel rendement faalt, omdat dit een keuze is die die binnen de ruime beoordelingsvrijheid valt die de belastingwetgever toekomt.

1.8

Onderdeel 5 bevat een beoordeling van het (voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep. Ik meen dat het beroep vervalt omdat het principale cassatieberoep ongegrond is. Maar ook als het beroep niet vervalt, zie ik niet in wat het (proces)belang erbij is, aangezien belanghebbende niet opkomt tegen het oordeel van het Hof over de rente. Overigens meen ik dat dit oordeel niet onjuist is.

1.9

Ik geef de Hoge Raad in overweging het principale cassatieberoep van belanghebbende ongegrond te verklaren, in welk geval het (voorwaardelijk) ingestelde incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris vervalt.

2 De feiten en het oordeel van het Hof

2.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 (de aanslag) opgelegd, waarin inkomen uit sparen en beleggen is begrepen ter hoogte van € 17.718. De rendementsgrondslag waarop de box 3-heffing is gebaseerd bestaat bijna geheel uit bank- en spaartegoeden. Over deze tegoeden heeft belanghebbende in 2019 een werkelijk nominaal rendement (rente) behaald van 0,27%.

2.2

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaar ziet (onder meer) op de vraag of de box 3-heffing in strijd is met het EVRM. Het bezwaar is gesplitst in een bezwaar dat de ‘stelselvraag’ betreft en een bezwaar dat ziet op de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last. De Inspecteur heeft dat laatste bezwaar ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar.

2.3

Rechtbank Gelderland heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.1

2.4

Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Gedurende de hogerberoepsprocedure heeft de Hoge Raad het zogenoemde Kerstarrest2 gewezen. Naar aanleiding van dat arrest heeft de Inspecteur de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 571 onder handhaving van de overige elementen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3

2.5

Voor het Hof is uiteindelijk nog in geschil:

1) of jegens belanghebbende onrechtmatig is gehandeld door zijn zaak niet te selecteren voor de massaalbezwaarprocedure dan wel door in de massaalbezwaarprocedure zijn argumenten en onderbouwingen daarvan niet in te brengen;

2) of het de wetgever vrij staat bij een belasting over de inkomsten uit vermogen als grondslag het werkelijke nominale rendement te nemen, derhalve zonder rekening te houden met de inflatie;

3) of, indien als grondslag het werkelijke nominale rendement wordt genomen, het de wetgever vrij staat een tarief van 30% over dat nominale rendement te hanteren;

4) of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van rente.

2.6

Het Hof (rov. 4.1) oordeelt ter zake van geschilpunt 1) dat in hoger beroep niet kan worden beoordeeld of onrechtmatig is gehandeld ten aanzien van belanghebbende met betrekking tot de massaalbezwaarprocedure.

2.7

Met betrekking tot geschilpunten 2) en 3) oordeelt het Hof (rov. 4.2-4.6) in de kern dat het de wetgever in het kader van de box 3-heffing vrij staat een tarief van 30% over het werkelijk nominaal rendement te hanteren. Steun hiervoor vindt het Hof in HR BNB 2016/1774, HR BNB 2019/1615 en het Kerstarrest.

2.8

Ten aanzien van geschilpunt 4) oordeelt het Hof dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van rente. Redengevend is dat de belastingheffing lager is dan die op basis van het werkelijke rendement en daarmee al rechtsherstel is geboden “voor een eventuele strijdigheid van het systeem van berekenen van belastingrente met het EVRM”. De overwegingen van het Hof zijn geciteerd in Bijlage, punt 3.9.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris heeft gemeld af te zien van een conclusie van dupliek.

3.2

De Staatssecretaris heeft (voorwaardelijk) incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft geen zienswijze ingediend.

Principaal cassatieberoep

3.3

Het principale cassatieberoep van belanghebbende bevat drie klachten die gericht zijn tegen de oordelen van het Hof over de geschilpunten 1), 2) en 3). De eerste klacht heeft betrekking op de representativiteit van (de zaken geselecteerd voor) de massaalbezwaarprocedure. De tweede klacht houdt in dat de jurisprudentie die het Hof aanhaalt, geen betrekking heeft op de kwestie of rekening moet worden gehouden met inflatie bij de grondslag van belastingheffing. De derde klacht stelt ter discussie of voor het rechtsherstel een tarief van 30% over het nominale rendement mag worden gehanteerd.

(Voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep

3.4

Het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep heeft betrekking op het oordeel van het Hof over de rentevergoeding. De Staatssecretaris betoogt dat het Hof weliswaar terecht geen rentevergoeding heeft toegekend, maar dat het op andere gronden tot dat oordeel had moeten komen. De Staatssecretaris kan zich in het bijzonder niet vinden in het oordeel van het Hof dat sprake zou zijn van strijdigheid van het systeem van het berekenen van belastingrente met het EVRM. De Staatssecretaris verwijst voor zijn argumenten naar de bijgevoegde geanonimiseerde kopie van zijn cassatieberoepschrift tegen de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2023.6

4 Beoordeling van het principale cassatieberoep

5 Beoordeling van het (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep

6 Conclusie