Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-03-2024, ECLI:NL:PHR:2024:293, 23/02561

Parket bij de Hoge Raad, 15-03-2024, ECLI:NL:PHR:2024:293, 23/02561

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 maart 2024
Datum publicatie
29 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:293
Zaaknummer
23/02561

Inhoudsindicatie

Bijlage: ECLI:NL:PHR:2024:355

Gebrekkige bezorging van aangetekend verzonden post; reden om het weerlegbare bewijsvermoeden van ontvangst van bestuurlijke en gerechtelijke post te heroverwegen?

Feiten: in hoger beroep was in geschil of een dwangsombesluit rechtmatig is genomen en of het correct is bekendgemaakt aan de belanghebbende, maar in cassatie is alleen nog van belang hetgeen het Hof ‘vooraf’ heeft overwogen, nl. dat de gemachtigde kort voor de Hofzitting de griffier heeft laten weten dat (i) de aangetekend verzonden uitnodiging voor die zitting hem noch de belanghebbende heeft bereikt; (ii) de in de gegevens van PostNL voorkomende handtekening voor ontvangst van die aangetekende zending niet de zijne is; (iii) hij op de dag waarop de uitnodiging volgens PostNL bij hem is bezorgd (26 november 2022) in het buitenland verbleef; en (iv) hij noch de belanghebbende ter zitting kon verschijnen, opnieuw wegens verblijf buitenslands. Hij verzocht het Hof daarom (opnieuw) om uitstel van de zitting. Hij stelde dat de postbezorger zelf voor ontvangst heeft getekend en dat hij noch de belanghebbende zich geroepen voelden dat te bewijzen.

Het Hof constateerde dat de uitnodiging voor de zitting aangetekend is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven adres en dat blijkens de Track & Trace gegevens van PostNL die post op dat adres is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Volgens het Hof is de belanghebbende aldus correct uitgenodigd. Dat de gemachtigde stelt op die datum niet op dat adres verbleven te hebben, leidde niet tot een ander oordeel omdat de gemachtigde dat adres zelf heeft opgegeven en er kennelijk iemand aanwezig was die open deed en het poststuk in ontvangst nam. Dat dat wellicht niet de gemachtigde zelf was, doet er niet aan af dat de uitnodiging correct is bekendgemaakt. Het ligt volgens het Hof op de weg van de gemachtigde om er voor te zorgen dat poststukken die bij zijn afwezigheid worden bezorgd naar hem worden doorgezonden of anderszins aan hem ter kennis worden gebracht.

In cassatie betoogt de belanghebbende dat zij haar standpunt niet ter zitting heeft kunnen uiteenzetten en dat zich een justitiële dwaling voordoet. Zij herhaalt dat zij noch haar gemachtigde de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting in hoger beroep heeft ontvangen en dat zij noch haar gemachtigde voor ontvangst heeft getekend. Zij stelt dat er niemand (anders) aanwezig was op het adres ten tijde van de aanbieding van het aangetekende stuk van 22 november 2022.

A-G Wattel behandelt in een bijlage, die ook gaat bij de conclusie in zaak 23/02244 van dezelfde datum, de relevante juridische regelingen, parlementaire geschiedenis en feitelijke uitvoering van de bezorging van door bestuursorganen en rechterlijke instanties aangetekend verzonden poststukken, en de rechtspraak en literatuur over gevallen waarin de belanghebbende stelt aangetekend aan hem verzonden post niet ontvangen te hebben.

De A-G merkt over belanghebbendes geval op dat (i) de heffingsambtenaar de ontvangst van door de belanghebbende beweerdelijk verzonden bezwaarschriften en ingebrekestelling ontkent en gemotiveerd stelt dat de door haar geproduceerde scans van enveloppen door haar of haar gemachtigde gefabriceerde vervalsingen zijn, (ii) de Rechtbank zich heeft afgevraagd hoe de belanghebbende kon beschikken over (kopieën van) beweerdelijk door haar verzonden enveloppen mét poststempel als zij die niet van de geadresseerde retour heeft ontvangen en heeft geconstateerd dat uit haar eigen e-mail blijkt dat zij een beweerdelijk niet ontvangen uitspraak wel degelijk heeft ontvangen en (iii) het Hof zich bij de Rechtbank heeft aangesloten. De A-G voegt daar aan toe dat hem ontgaat hoe de gemachtigde c.q. de belanghebbende er steeds in slaagt (net) op tijd te reageren op berichten van het waterschap of van de rechtspraak die haar of haar gemachtigde volgens haar nooit bereikt hebben. Het lijkt de A-G verder evident onredelijk om tot aan de Hoge Raad te procederen over een (ingebrekestelling ter zake van een) financieel belang van maximaal € 5,62, waarbij bovendien onduidelijk is gebleven welk inhoudelijk bezwaar de belanghebbende na ambtshalve vermindering nog gehad zou kunnen hebben tegen de tot op € 5,62 verminderde aanslag. Belanghebbendes geval biedt zijns inziens dus geen aanleiding tot rechterlijke aandacht voor haar rechtsbescherming, maar eerder tot aandacht van de Officier van Justitie voor de door haar of haar gemachtigde geproduceerde scans. Haar cassatieberoep zou normaal gesproken in aanmerking komen voor niet-ontvankelijkverklaring op basis van art. 80a Wet RO, maar haar zaak is toch voor conclusie geselecteerd, samen met zaak 23/02244, omdat er in algemene zin wel degelijk zorgen bestaan over de betrouwbaarheid van de bezorging van aangetekend door bestuursorganen en de rechtspraak verstuurde stukken. Daarover gaat de bijlage bij de conclusies.

Op basis van de bevindingen in die bijlage concludeert de A-G dat er reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de track & trace gegevens van postNL over de bezorging van aangetekende post, met name omdat er systemische zwaktes bestaan die er onder toe leiden dat: (i) er niet steeds een afhaalbericht wordt achtergelaten als niet wordt opengedaan; (ii) bij niet-thuis postbezorgers kennelijk zelf wel eens krabbels op ontvangstbewijzen zetten om het aangetekende stuk niet mee terug te hoeven nemen naar een afhaalpunt, maar het onreglementair in de brievenbus of ergens in de buurt van de voordeur achter te kunnen laten; (iii) postbezorgers het etiket ‘aangetekend’ wel eens van de envelop afscheuren om het bij achterlating geldende vereiste van een ondertekend ontvangstbewijs geheel te omzeilen; (iv) postbezorgers het stuk wel eens afgeven aan anderen dan de geadresseerde of diens volwassen huisgenoot; (v) de identiteit of vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene bij wie het aangetekende poststuk wordt achtergelaten, of die het stuk weigert, nooit wordt gecontroleerd.

Dat is betreurenswaardig, maar de A-G meent dat de geldende bewijslastverdeling en het zwakke op de track & trace gegevens gebaseerde bewijsvermoeden van reglementaire bezorging de feitenrechter voldoende ruimte bieden om serieuze rechtszoekenden te kunnen beschermen. De tegenbewijsregel die HR BNB 2021/97 stelt kan moeilijk nog soepeler. Als een partij stelt dat het aangetekende stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht op het juiste adres is achtergelaten, is voor het aannemelijk maken daarvan al voldoende dat die partij slechts “feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.” Er moet dus weliswaar meer zijn dan een blote ontkenning van die gegevens, maar de feitenrechter heeft een grote vrijheid om een ook maar enigszins aannemelijke weerspreking van die gegevens als voldoende tegenbewijs aan te merken als hij de betrokken procespartij als geloofwaardig beschouwt c.q. hij reden heeft om aan die gegevens, met name aan de herkomst van de handtekening op het ontvangstbewijs te twijfelen.

De A-G meent verder dat ervan kan worden uitgegaan dat de noodzaak tot bewijsrechtelijke tegemoetkoming van geadresseerden van aangetekende bestuurlijke en gerechtelijke post afneemt doordat (i) steeds meer en vaker bezwaar en (hoger) beroep digitaal ingediend kan of moet worden en steeds meer procescorrespondentie electronisch zal verlopen, (ii) de ACM geacht wordt de wettelijk vereiste ‘goede kwaliteit’ van de aangetekende-postbezorging te controleren en zo nodig te handhaven, en (iii) PostNL aangekondigd heeft aangetekende post binnenkort niet meer mee te geven aan de duizenden gewone-postbezorgers, maar aan een klein aantal (vooral) aangetekende-postbezorgers. Het probleem zit zijns inziens ook niet in de bewijsregel, die slechts een noodgreep is om uit de bewijsnood te komen die veroorzaakt wordt door de ondermaatse kwaliteit van de bezorging van aangetekende post, die gelegenheid opent tot betwisting van ontvangst, maar in die ondermaatse kwaliteit, die opgelost moet worden door PostNL of door de toezichthouder ACM.

De A-G acht ’s Hofs oordeel in belanghebbendes geval rechtskundig juist, nu het Hof de correcte (bewijs)maatstaf en bewijslastverdeling heeft toegepast en zijn feitelijke oordeel over (de geloofwaardigheid van) belanghebbendes (gemachtigdes) stellingen over de (niet-)ontvangst van de (tweede) uitnodiging voor een zitting zijns inziens geenszins onbegrijpelijk is en voor het overige voorbehouden is aan het Hof.

Conclusie: ongegrond

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/02561

Datum 15 maart 2024

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Waterschapslasten 2019

Nr. Gerechtshof 21/01666

Nr. Rechtbank 20/2825

CONCLUSIE

P.J. Wattel

Met bijlage

In de zaak van

[X]

tegen

Dagelijks Bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

1 Overzicht

1.1

Deze conclusie gaat over de (betrouwbaarheid van de) bezorging van aangetekend door bestuursorganen en rechterlijke instanties aan belanghebbenden verzonden poststukken. De vraag is of de tot op heden gehanteerde bewijsvermoedens en bewijslastverdeling met betrekking tot stellingen over het niet (correct) bezorgd zijn van aangetekend verzonden stukken onverkort gehandhaafd kunnen worden in het licht van gebleken gebreken in die bezorging.

1.2

Bij deze conclusie gaat een bijlage die ook gaat bij de conclusie van vandaag in de zaak met rolnummer 23/02244. Die bijlage gaat in op de juridische regeling, parlementaire geschiedenis en feitelijke uitvoering van de bezorging van door bestuursorganen en rechterlijke instanties aangetekend naar belanghebbenden verzonden poststukken, en op de rechtspraak en literatuur over gevallen waarin de belanghebbende stelt aangetekend aan hem verzonden post van bestuursorganen of rechterlijke instanties niet (tijdig) ontvangen te hebben.

1.3

Ik concludeer op basis van de bevindingen in de bijlage dat er reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ‘track & trace’ gegevens van postNL over de bezorging van aangetekende post, maar dat uw daarop gebaseerde bewijsvermoeden de feitenrechter voldoende ruimte biedt om serieuze rechtszoekenden te kunnen beschermen en dat het probleem ook niet zozeer de bewijsregel is als wel de ondermaatse kwaliteit van de aangetekende-postbezorging, dat opgelost zal moeten worden door PostNL zelf of door de toezichthouder ACM en hoe dan ook in belang afneemt door toenemend gebruik van digitaal procederen.

1.4

In belanghebbendes geval heeft het Hof mijns inziens de correctie (bewijs)maatstaf en bewijslastverdeling toegepast. Zijn feitelijke oordeel over (de geloofwaardigheid van) belanghebbendes stellingen over de (niet-)ontvangst van de (tweede) uitnodiging voor een zitting is mijns inziens geenszins onbegrijpelijk en voor het overige voorbehouden aan het Hof.

1.5

Ik geef u in overweging belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

De Heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de belanghebbende met dagtekening 30 november 2019 een aanslag waterschapsbelasting 2019 opgelegd naar een bedrag van € 10,50 over de periode 22 oktober t/m 31 december 2019 ter zake van [a-straat 1] te [Z]. De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 7 januari 2020 die aanslag verlaagd naar € 5,62 omdat uit gegevens van de BRP bleek dat de belanghebbende eerder is verhuisd dan aangenomen; de aanslag betreft nader de periode van 22 oktober t/m 29 november 2020.

2.2

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. Bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2020 heeft de Heffingsambtenaar dat bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 8 mei 2020 heeft hij belanghebbendes verzoek om een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen afgewezen.

De Rechtbank Amsterdam 1

2.3

Ter zitting van de Rechtbank verscheen een gemachtigde namens de belanghebbende die verklaarde dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het niet-toekennen van de verzochte dwangsom. De Rechtbank heeft diens beroep ongegrond verklaard, geen proceskostenvergoeding toegekend en het griffierecht niet doen teruggeven.

Het Gerechtshof Amsterdam 2

2.4

In hoger beroep was in geschil of het dwangsombesluit rechtmatig is genomen en of het correct is bekendgemaakt aan de belanghebbende, maar in cassatie is alleen nog van belang hetgeen het Hof ‘vooraf’ heeft overwogen, nl. dat de gemachtigde kort voor de zitting van 10 januari 2023 de griffier elektronisch heeft laten weten dat (i) de aangetekend verzonden uitnodiging voor die mondelinge behandeling hem noch de belanghebbende heeft bereikt; (ii) de in de gegevens van PostNL voorkomende handtekening voor ontvangst van die aangetekende zending niet de zijne is, waarbij hij erop wees dat zijn handtekening is opgenomen in het dossier en afwijkt van de handtekening in de gegevens van PostNL; (iii) hij op de dag waarop de uitnodiging volgens de gegevens van PostNL bij hem is bezorgd (26 november 2022) in het buitenland verbleef; en (iv) hij noch de belanghebbende ter zitting konden verschijnen, opnieuw wegens verblijf in het buitenland. Hij verzocht het Hof daarom om uitstel van het onderzoek ter zitting. De gemachtigde stelde dat de handtekening voor ontvangst die van de bezorger van PostNL is en dat hij noch de belanghebbende zich geroepen voelen het voorgaande te bewijzen.

2.5

Het Hof constateerde dat de uitnodiging voor de zitting van 10 januari 2023 op 22 november 2022 per aangetekende post is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven adres [b-straat 1] te [Q] en dat blijkens de gegevens van PostNL Track & Trace die post op 26 november 2022 om 19:54 uur op dat adres is bezorgd en daarbij voor ontvangst is getekend. Volgens het Hof is de belanghebbende aldus correct uitgenodigd voor de zitting, zodat die door kon gaan. Dat de gemachtigde volgens zijn stellingen op die datum niet op het genoemde adres verbleef, leidde het Hof niet tot een ander oordeel omdat de gemachtigde dat adres zelf heeft opgegeven en er kennelijk iemand aanwezig was die de deur heeft geopend en het poststuk in ontvangst heeft genomen. Dat dit wellicht niet de gemachtigde zelf was, doet er niet aan af dat de uitnodiging op de juiste wijze is bekendgemaakt, aldus het Hof. Het ligt volgens hem op de weg van de gemachtigde om er voor te zorgen dat poststukken die bij zijn afwezigheid worden bezorgd naar hem worden doorgezonden of anderszins aan hem ter kennis worden gebracht.

2.6

Het Hof vond aldus in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding om het onderzoek ter zitting uit te stellen en voor de derde maal een zitting te appointeren. Hij heeft vervolgens belanghebbendes hogere beroep ongegrond verklaard.

3 Het geding in cassatie

3.1

De belanghebbende heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. Het waterschap heeft geen verweerschrift ingediend.

3.2

De belanghebbende betoogt dat zij haar standpunt niet ter zitting heeft kunnen uiteenzetten en dat zich een justitiële dwaling voordoet. Zij herhaalt dat zij noch haar gemachtigde de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting in hoger beroep van 10 januari 2023 heeft ontvangen en dat zij noch haar gemachtigde voor ontvangst heeft getekend. Zij is ‘bijzonder ontstemd’ dat de mondelinge behandeling is doorgegaan hoewel zij duidelijk had aangegeven niet in Nederland te zijn ten tijde van die mondeling behandeling.

3.3

Zij heeft het Hof verzocht om bewijzen te tonen waaruit zou blijken dat een aangetekend stuk van het Hof van 22 november 2022 door haar of haar gemachtigde voor ontvangst is ondertekend. Zij stelt dat er niemand (anders) aanwezig was op het adres [b-straat 1] te [Q] ten tijde van de overhandiging van het aangetekende stuk van 22 november 2022. Zij heeft daarom uitstel van de zitting verzocht.

3.4

De belanghebbende stelt verder over deze gang van zaken geklaagd te hebben bij PostNL, maar daar geen gehoor vindt en geen onderzoek kan laten doen omdat zij niet de afzender van de aangetekende brief is. Daarom heeft zij het Hof verzocht om zo’n onderzoek te laten instellen, maar dat heeft het Hof niet gedaan.

3.5

De belanghebbende stelt dat hetzelfde wéér is gebeurd met de uitspraak van het Hof. Ook die is aangetekend verzonden, maar ook die is niet ontvangen door de belanghebbende of haar gemachtigde en geen van beiden heeft ondertekend voor ontvangst. Volgens haar is daarmee wederom aangetoond dat PostNL aangetekende post niet aflevert zoals dat behoort te gebeuren of in het geheel niet aflevert.

4 Beschouwing

5 Conclusie