Home

Rechtbank Amsterdam, 04-06-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3938, AWB - 18 _ 1863

Rechtbank Amsterdam, 04-06-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3938, AWB - 18 _ 1863

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
4 juni 2019
Datum publicatie
6 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2019:3938
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1863

Inhoudsindicatie

WOZ-waarde. Ten onrechte niet-ontvankelijk. Verzending beschikking niet aannemelijk. Wel tijdig beslist. Geen dwangsom. Waarde niet te hoog. Door eiser slechts verwijzing naar eerder jaar.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/1863

(gemachtigde: [eiser] ),

en

(gemachtigde: A. van Beek).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 31 maart 2017 (beschikking) de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Amsterdam (woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 239.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2017 bekendgemaakt.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 29 januari 2018 (bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar overwogen dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar.

Bij het besluit van 7 februari 2018 (dwangsombesluit) heeft de heffingsambtenaar geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen aan eiser uitgekeerd.

Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 28 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting heeft de gemachtigde ook de taxateur, R. Stassen, meegenomen.

Overwegingen

Bezwaartermijn

1.1.

De rechtbank beoordeelt allereerst of de heffingsambtenaar terecht heeft overwogen dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat het bezwaar is ingediend na afloop van de termijn. Partijen zijn het erover eens dat het bezwaar buiten de termijn is ingediend, maar eiser stelt dat hij pas op 9 juli 2017 de beschikking heeft ontvangen, nadat hij er zelf naar had geïnformeerd.

1.2.

Indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, blijft een niet-ontvankelijkverklaring achterwege.1 Naar het oordeel van de rechtbank is de termijnoverschrijding in deze procedure verschoonbaar. De motivering hiervoor is als volgt.

1.3.

De hoogste bestuursrechters hanteren het uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het stuk is verzonden. Daarvoor is in iedere geval vereist dat het stuk is voorzien van de juiste adressering, verzenddatum en een deugdelijke verzendadministratie.

1.4.

De beschikking is niet aangetekend, maar met gewone post, verzonden. De heffingsambtenaar heeft geen bewijs van verzending of een verzendadministratie. Op de zitting heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar alleen kunnen toelichten dat er automatische afschrijvingen van de rekening van eiser zijn geweest. Dit is echter niet voldoende om de verzending van de beschikking aannemelijk te maken. Daarom heeft de heffingsambtenaar ten onrechte overwogen dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, terwijl de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep is dan ook gegrond.

1.5.

De rechtbank zal vanaf rechtsoverweging 3.1. beoordelen of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning op € 239.000,- heeft kunnen vaststellen.

Dwangsom

2.1.

In beroep stelt eiser dat hij een aantal keer heeft aangedrongen op de behandeling van zijn bezwaar. Daarom heeft hij ook een ingebrekestelling verstuurd.

2.2.

Het beroep van eiser tegen de bestreden uitspraak heeft mede betrekking op het dwangsombesluit.2 Eiser hoeft dus geen afzonderlijk bezwaar tegen het dwangsombesluit te maken. Dit heeft de rechtbank ook op zitting toegelicht aan partijen.

2.3.

De eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.3

2.4.

De termijn van twee weken vangt aan op de dag na die waarop de ingebrekestelling is ontvangen door het bestuursorgaan.4 In deze procedure is dat maandag 15 januari 2018, zoals in het dwangsombesluit is vermeld en ook niet bestreden door eiser. Op maandag 29 januari 2018 is de bestreden uitspraak genomen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar terecht heeft geconcludeerd dat geen dwangsom wordt uitgekeerd. Dit was pas het geval geweest als op dinsdag 30 januari 2018 de bestreden uitspraak was genomen. Het beroep, voor zover dat mede is gericht tegen het dwangsombesluit, slaagt niet.

WOZ-waarde

3.1.

Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voor de woning te hoog heeft vastgesteld, omdat voor het belastingjaar 2016 de WOZ-waarde is bijgesteld met € 32.000 naar € 199.000. Hij verwijst verder naar deze eerdere procedure en naar de lagere WOZ-waarden voor de [adres 2]

3.2.

De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft op 19 juni 2018 een taxatierapport ingediend en de WOZ-waarde opnieuw op € 239.000 getaxeerd. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [adres en huisnummers] . Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.

3.3.

De waardepeildatum is in dit geval 1 januari 2016. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert.5De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.6 De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

3.4.

Het betoog van eiser dat de waarde van het object hetzelfde moet zijn als in het belastingjaar 2016 slaagt niet. Het doel en de strekking van de Wet WOZ brengen met zich mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Het is dus slechts van belang of de waarde voor het belastingjaar 2017 in overeenstemming is met de wet. Aan de verhouding tot de waarde voor de eerdere belastingjaren komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe.

3.5.

Verder verwijst eiser slechts naar de procedure (en het procesdossier) over het belastingjaar 2016, in het bijzonder naar de berekening van vierkante meters door de huurcommissie, maar hij onderbouwt zijn betoog in deze procedure niet met concrete argumenten of gegevens. Daarom slaagt zijn betoog niet.

3.6.

Voor zover eiser nog heeft verwezen naar de lagere WOZ-waardes van de [adres 2] , kan dit niet leiden tot een lagere WOZ-waarde van de woning, omdat voor de beoordeling of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, verkoopcijfers en niet andere WOZ-waardes van belang zijn. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd tegen de in het taxatierapport gehanteerde vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning in de beschikking niet te hoog is vastgesteld.

Conclusies

4. Gelet op overweging 1.4. van deze uitspraak is het beroep gegrond en bepaalt de rechtbank daarom dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser vergoeden;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.