Home

Rechtbank Den Haag, 11-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14905, 18_3250

Rechtbank Den Haag, 11-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14905, 18_3250

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
11 december 2018
Datum publicatie
15 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:14905
Formele relaties
Zaaknummer
18_3250

Inhoudsindicatie

Eiser exploiteert een coffeeshop en heeft voor 2009 aangifte gedaan waarbij de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling in aanmerking zijn genomen. Naar aanleiding van in 2014 en 2015 verrichte zichtwaarnemingen is een navorderingsaanslag opgelegd waarbij bevindingen uit 2014 en 2015 zijn geëxtrapoleerd naar 2009. Tevens is een vergrijpboete opgelegd.

De vereiste aangifte is niet gedaan aangezien niet aan het urencriterium is voldaan en ten onrechte zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling zijn geclaimd, hetgeen resulteert in volgens aangifte verschuldigde belasting die absoluut en relatief aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Eiser heeft niet aan de omgekeerde en verzwaarde bewijslast voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van een redelijke schatting nu door verweerder geen rekening is gehouden met de sluiting van een aantal naburige coffeeshop in de periode tussen 2009 en de zichtwaarnemingen. De rechtbank stelt het belastbaar inkomen schattenderwijs vast. De boete wordt vernietigd nu eiser niet tijdig in kennis is gesteld van de feiten en omstandigheden op grond waarvan opzet of grove schuld kan worden aangenomen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 18/3250

(gemachtigde: mr. F.J.H.M. Berndsen),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de navorderingsaanslag) opgelegd. Daarbij is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 194.934 (de boetebeschikking).

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 29 maart 2018 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft op 29 oktober 2018 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Het beroep is op deze zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen van eiser met zaaknummers SGR 18/3254, SGR 18/3255, SGR 18/3258 en SGR 18/3259.

Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde, [A], [B] en [C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Sluimers, J.W. Versloot en C. Vrijland.

Overwegingen

Feiten

1. Vanaf 1 januari 2009 exploiteert eiser in de vorm van een eenmanszaak een coffeeshop aan de [adres] te [plaats] (de coffeeshop).

2. Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.585. Daarbij heeft eiser bedragen van € 7.087 en € 4.658 aan zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling in aanmerking genomen.

3. Verweerder heeft een aanslag IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangifte, de verschuldigde belasting bedraagt € 9.518.

4. Op 16 september 2014 is verweerder een boekenonderzoek gestart teneinde de aanvaardbaarheid van – onder meer – de door eiser ingediende aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2013 te beoordelen. Vóór en tijdens het boekenonderzoek hebben waarnemingen ter plaatse in de coffeeshop en zichtwaarnemingen in de buurt van de coffeeshop plaatsgevonden. Op 17 september 2015 heeft verweerder, voorafgaand aan de afronding van het boekenonderzoek, eiser op de hoogte gesteld van zijn bevindingen.

5. Met dagtekening 3 maart 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV met boete zal opleggen. In deze kennisgeving is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…) De boete is gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op hoofdstuk IV, paragraaf 25 lid 2, en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Ik kan een vergrijpboete opleggen bij grove schuld of opzet.

(…)

De grondslag van de voorgenomen vergrijpboete is de belasting over de uiteindelijke winstcorrectie over het jaar 2009.

(…)

Op 17 september 2015 heb ik u een brief gestuurd waarin de bevindingen naar aanleiding van het b[o]ekenonderzoek zijn weergegeven. Daarbij is ook een overzicht gevoegd van de door mij berekende theoretische omzet. Op basis daarvan stel ik het verzamelinkomen van 2009 als volgt vast:

Vastgesteld verzamelinkomen € 34.585

Winstcorrectie brutowinst € 741.886

Winstcorrectie zelfstandigenaftrek € 7.087

Winstcorrectie MKB-vrijstelling € 4.658

Gecorrigeerd verzamelinkomen € 788.216”

6. Verweerder heeft de navorderingsaanslag en de boetebeschikking opgelegd overeenkomstig het voornemen van 3 maart 2016.

7. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is met dagtekening 3 mei 2017 een rapport opgesteld. In dit rapport is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“4.2.2 Winstcorrecties

(…)

Omdat over een mogelijk compromis met belanghebbende geen overeenstemming kon worden bereikt en omdat is gebleken dat niet de vereiste aangiften werden gedaan, heb ik de omzet theoretisch berekend op basis van door de Belastingdienst in december 2014 en in februari en maart 2015 ingestelde (zicht) waarnemingen ter plaatse. (…)

Bij de diverse zichtwaarnemingen is tijdens in totaal 27 uren het aantal personen geteld dat de onderneming bezocht. Daarbij zijn 1200 klanten geteld. Gemiddeld is dat 44 klanten per uur. De onderneming is 13 uur geopend en wordt derhalve door 572 klanten per dag bezocht. Op 16-12-2014 en 18-12-2014 is vastgesteld dat de gemiddelde besteding per klant € 10,86 is. De omzet per dag is dan 44 klanten * 13 uur * € 10,86 = € 6.212. Op jaarbasis is dat € 2.267.380.

Rekening houdend met het argument van [eiser] dat niet alle klanten een product kopen is het gerechtvaardigd om aan te nemen dat tenminste 75% van de omzet niet werd verantwoord.

(…)

De (zicht)waarnemingen leiden tot de conclusie dat in de periode dat de (zicht)waarnemingen ter plaatse werden ingesteld slechts (ongeveer) 25% van de omzet cannabisproducten werd verantwoord in de administratie. Er is voor mij geen aanleiding om aan te nemen dat dit tijdens de gecontroleerde jaren anders zou zijn geweest. De coffeeshop werd tijdens de gecontroleerde jaren op dezelfde locatie en wijze, door dezelfde ondernemer geëxploiteerd en ook toen moet een aanzienlijk deel van de omzet buiten de administratie zijn gehouden. Ik baseer me hierbij op de anders volstrekt onverklaarbare -ten opzichte van de tijdens waarnemingen ter plaatse aangetroffen administratie- significant hogere omzet die door de Belastingdienst tijdens waarnemingen ter plaatse vanaf december 2014 is vastgesteld en de explosieve stijging van de aangegeven omzet vanaf het moment dat bij belanghebbende bekend werd dat door de Belastingdienst (zicht) waarnemingen werden ingesteld. Sluiting van andere coffeeshops was in die periode niet aan de orde, zodat dat geen argument kan zijn voor de explosieve stijging van de omzet in 2015. (…)

Bij het bepalen van de theoretische omzet over de gecontroleerde jaren stel ik daarom dat ook in 2009 tot en met 2013 75% van de omzet van de onderneming niet werd verantwoord.

Voor wat betreft de vaststelling van de inkoopwaarde van de omzet baseer ik mij op branchegegevens (BOOM 56/59) en jurisprudentie. Daaruit kan worden afgeleid dat de gemiddelde kostprijs van een kilo Skunk niet hoger is dan € 3.500,=. Gelet op de in de onderneming gehanteerde verkoopprijzen (het meest verkochte product kost € 7,= per gram) is een brutowinstmarge van 100 % dan ook reëel.

De berekening leidt tot onderstaande winstcorrectie.

(…) 2009 (…)

Omzet administratie € 475.455 (…)

Inkoopwaarde € 266.431 (…)

Brutowinst € 209.024 (…)

In % vd inkoopwaarde 78 (…)

Gecorrigeerde omzet € 1.901.820 (…)

Inkoopwaarde € 950.910 (…)

Brutowinst € 950.910 (…)

In % van de

Inkoopwaarde 100 (…)

Winstcorrectie€ 741.886(…)

4.2.3 Zelfstandigenaftrek

[eiser] verricht niet of nauwelijks activiteiten in de onderneming. Bovendien verblijft hij volgens de bedrijfsleider (…) en de adviseur grote delen van het jaar in het buitenland. Het is daarom niet aannemelijk dat door [eiser] meer dan 1225 uren worden besteed aan de onderneming. Daarom wordt naar mijn oordeel niet voldaan aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De adviseur heeft tijdens het gesprek op 4-12-2014 erkend dat niet wordt voldaan aan de criteria om voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen.

Correctie:

Correctie:

Beslissing

Rechtsmiddel