Home

Rechtbank Den Haag, 08-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11346, AWB - 20 _ 6892

Rechtbank Den Haag, 08-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11346, AWB - 20 _ 6892

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
8 juli 2021
Datum publicatie
21 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:11346
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6892

Inhoudsindicatie

Belastingrentebeschikking vernietigd wegens strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 20/6892

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd alsmede bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2020 het bezwaar tegen de belastingrentebeschikking ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Op [datum] 2015 is eiser geëmigreerd.

2. Eiser stond van 2011 tot en met 11 februari 2015 in België ingeschreven. Van

11 februari 2015 tot en met 23 augustus 2016 stond eiser in Frankrijk ingeschreven. Vanaf 23 augustus 2016 staat eiser in Duitsland ingeschreven.

3. Eiser woonde het gehele jaar 2018 in Duitsland. Eiser heeft in 2018 alleen inkomsten uit vroegere dienstbetrekking genoten. Deze inkomsten bedroegen in totaal

€ 92.169. Op deze inkomsten is geen loonheffing ingehouden.

4. Eiser is voor het jaar 2017 niet uitgenodigd om aangifte te doen. Eiser heeft voor dat jaar ook niet verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet.

5. Bij brief van 28 februari 2020 heeft verweerder eiser uitgenodigd om voor 1 juli 2020 de aangifte IB/PVV over het jaar 2018 in te dienen.

6. Eiser heeft bij brief van 26 maart 2020 verweerder verzocht om verstrekking van zijn bank- en salarisgegevens. Eiser heeft in de brief aangegeven dat hij wegens corona niet bij die gegevens kan komen, omdat die gegevens bij zijn vriendin in België liggen. Bij brief van 28 april 2020 deelt verweerder aan eiser mee dat hij die gegevens in verband met de privacyregels en zijn geheimhoudingsplicht niet kan verstrekken. Bij brief van 14 mei 2020 geeft eiser aan dat zijn vriendin wegens corona niet naar België kan en verzoekt hij verweerder nogmaals om voormelde gegevens te verstrekken. Bij brief van 26 mei 2020 heeft verweerder aangegeven welke inkomsten eiser in 2018 heeft ontvangen alsmede de totale saldi van de Nederlandse bank- en effectenrekeningen per 1 januari 2018.

7. Op 25 mei 2020 heeft eiser de aangifte IB/PVV over het jaar 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.169.

8. Met dagtekening 9 juli 2020 heeft verweerder aan eiser overeenkomstig de aangifte een aanslag IB opgelegd. Het verschuldigde bedrag aan IB bedraagt € 30.010. Verweerder heeft voorts een bedrag van € 1.200 aan belastingrente in rekening gebracht.

Geschil 9. In geschil is of verweerder terecht en naar het juiste bedrag belastingrente in rekening heeft gebracht.

Beoordeling van het geschil

10. Niet in geschil is dat de door eiser in 2018 genoten inkomsten op grond van het belastingverdrag Nederland-Duitsland in Nederland belast zijn.

11. Op grond van artikel 30fc, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt met betrekking tot een aanslag die zes maanden ná het einde van het tijdvak, waarover de belasting wordt geheven, naar een te betalen bedrag wordt vastgesteld belastingrente in rekening gebracht. De belastingrente wordt op grond van artikel 30fc, tweede lid, van de Awr enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt zes maanden na het kalenderjaar waarover belasting moet worden betaald tot aan de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990, te weten zes weken na de dagtekening van de aanslag, en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting. Indien echter de aanslag wordt vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte dan wordt op grond van artikel 30fc, vierde lid, van de Awr, geen belastingrente in rekening gebracht, indien de aangifte is ingediend binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar. Indien de aangifte later wordt ingediend dan eindigt op grond van artikel 30fc, derde lid, van de Awr, voormelde termijn maximaal 19 weken na ontvangst van de aangifte.

12. In het onderhavige geval is de belastingrente berekend over de periode 1 juli 2019 tot en met 20 augustus 2020 over een bedrag van € 30.010. De belastingrente (voor de inkomstenbelasting) bedraagt 4% per jaar (artikel 30hb, tweede lid, van de Awr).

13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belastingrente in overeenstemming met de wettelijke bepalingen tot het juiste bedrag heeft berekend. Zowel de periode waarover de belastingrente is berekend, als het percentage volgen rechtstreeks uit de wet. De rechtbank is niet bevoegd om de redelijkheid van de wet te beoordelen.

14. Onder omstandigheden kunnen beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, echter meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764 en Hoge Raad 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524).

15. De rechtbank is van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijke bestuur

-het vertrouwensbeginsel in combinatie met het zorgvuldigheidsbeginsel - zich er in dit geval tegen verzetten dat belastingrente in rekening wordt gebracht. De belastingrenteregeling is geënt op de verzuimrenteregeling van de Awb, zij het toegesneden op de systematiek van de belastingheffing. Bij de ‘verzuimgedachte’ zoals die verder is uitgewerkt door de wetgever in de belastingrenteregeling, is relevant of al dan niet tijdig aangifte wordt gedaan. Als een verzuim wordt onder meer gezien het niet-tijdig doen van aangifte. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat het kabinet tijdens de parlementaire behandeling heeft benadrukt dat belastingplichtigen door tijdig en correct aangifte te doen kunnen voorkomen dat belastingrente in rekening wordt gebracht.

16. Vaststaat dat eiser binnen de door verweerder in de uitnodiging gestelde termijn aangifte heeft gedaan. Eiser mocht er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat indien hij binnen deze termijn aangifte zou doen, hij tijdig aan zijn fiscale verplichtingen zou voldoen. Dat eiser zelf eerder om een aangiftebiljet had kunnen verzoeken, zoals verweerder stelt, doet daar niet aan af. In de uitnodigingsbrief van verweerder staat ook geen waarschuwing over het belopen van belastingrente. Aangezien verweerder de aangifte ongewijzigd heeft gevolgd, acht de rechtbank het in rekening brengen van belastingrente in dit geval in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (vgl. Hof Den Bosch 26 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3541).

17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel