Home

Rechtbank Den Haag, 19-01-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:517, 19/6367

Rechtbank Den Haag, 19-01-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:517, 19/6367

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 januari 2021
Datum publicatie
20 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:517
Formele relaties
Zaaknummer
19/6367

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat eiseres geen recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Eiseres maakt zij niet aannemelijk dat zij ook vanaf 2012 nog als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeert en de kosten houden ook geen verband met eerdere ondernemingsactiviteiten van eiseres. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/6367 en SGR 19/6369

(gemachtigde: mr. H.J.J. Oostdam),

en

Procesverloop

Aan eiseres is met dagtekening 27 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012.

Voorts is aan eiseres met dagtekening 31 oktober 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 opgelegd.

Bij uitspraken op bezwaar van 2 augustus 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020.

Namens eiseres zijn verschenen L. [A] ( [A] ), bijgestaan door de gemachtigde, A. Maaten en A.B. Maaten. Namens verweerder zijn verschenen

mr. [B] en mr. [C] .

Overwegingen

Feiten

1. [A] was sinds 1993 maat in de maatschap ‘ [maatschap] ’. Deze maatschap treedt naar buiten toe op als accountants- en advieskantoor [X] .

2. Op 26 maart 1999 is eiseres opgericht. [A] heeft vervolgens zijn aandeel in de maatschap ingebracht in eiseres. De activiteiten van eiseres bestaan volgens een uittreksel uit de Kamer van Koophandel uit het uitoefenen van een accountants- en belastingadviespraktijk. [A] is enig aandeelhouder en één van de drie bestuurders van eiseres.

3. [A] heeft in de jaren na de oprichting van eiseres gezondheidsproblemen gekregen waardoor hij geleidelijk aan steeds minder kon werken tot hij op enig moment volledig arbeidsongeschikt is verklaard.

4. Eind 2003 is [A] door de maatschap ontslagen. Zijn laatste werkdag was op 10 december 2003. Eiseres is daarna een procedure gestart tegen [X] om het winstaandeel van [A] te verkrijgen. In 2006 heeft eiseres een bedrag van € 800.000 ontvangen van [X] en in 2007 heeft zij een bedrag van € 900.000 ontvangen van [X] . Daarna resteerde nog een vordering van ruim € 1.000.000. Daarover wordt tot op heden geprocedeerd.

5. Eiseres doet vanaf 2004 aangifte voor de omzetbelasting. In de jaren tot 2012 heeft eiseres geringe omzetten aangegeven. De in 2006 en 2007 van [X] ontvangen bedragen heeft eiseres niet in de aangiften vermeld. Vanaf 2012 heeft eiseres geen omzet meer aangegeven. In alle jaren heeft eiseres per saldo verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting. Deze teruggaven zijn tot het derde kwartaal van 2017 altijd verleend. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek om teruggaaf voor het derde kwartaal van 2017 verzocht om nadere informatie. Eiseres heeft de gevraagde informatie verstrekt. Op basis van deze informatie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen ondernemer is voor de omzetbelasting. De teruggaaf voor het derde kwartaal van 2017 is daarom geweigerd. Voorts zijn aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd waarbij de teruggaven voor de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en

1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 zijn gecorrigeerd.

Geschil

6. Tussen partijen is in geschil of eiseres kwalificeert als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is verder in geschil of de teruggaaf van omzetbelasting is verleend voor voorbelasting die bij eiseres in rekening is gebracht voor prestaties die verband houden met eventuele economische activiteiten van eiseres. Ook is in geschil of het vertrouwensbeginsel aan naheffing in de weg staat.

7. Eiseres stelt dat er een afspraak is tussen [X] en de Belastingdienst op grond waarvan niet alleen [X] zelf maar ook de afzonderlijke maten als ondernemer voor de omzetbelasting kwalificeren. Deze afspraak geldt zo lang zij procedeert tegen [X] , aldus eiseres. Verder stelt eiseres dat [A] no cure no pay afspraken heeft met diverse cliënten waarvan 1 cliënte een bevestiging heeft willen geven. Eiseres kwalificeert daarom voor de onderhavige jaren wel als ondernemer voor de omzetbelasting. Eiseres stelt verder dat de kosten van het procederen nagekomen kosten betreft van de eerdere economische activiteiten van eiseres voor [X] . Tot slot stelt eiseres dat het vertrouwensbeginsel aan naheffing in de weg staat. De heer [E] van de Belastingdienst heeft voor het vierde kwartaal van 2007 een teruggaaf verleend terwijl hij volledig op de hoogte was van de situatie. Bij eiseres is daarmee het vertrouwen gewekt dat zij recht heeft op aftrek van omzetbelasting voor de kosten van het procederen. Daar komt bij dat ook voor het vierde kwartaal van 2018 teruggaaf van omzetbelasting is verleend.

8. Verweerder stelt dat hem niets bekend is van een afspraak tussen [X] en de Belastingdienst. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat eiseres in de onderhavige jaren economische activiteiten heeft verricht. De enkele verklaring van mevrouw [D] dat [A] haar bijstaat bij de afwikkeling van haar echtscheiding is daartoe onvoldoende. Niet duidelijk is welke prestaties worden verricht en of deze prestaties door of namens eiseres worden verricht. Verder zijn er geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiseres economische activiteiten heeft verricht. Ook is er vanaf 2012 geen omzet meer aangegeven. Overigens heeft eiseres tijdens het hoorgesprek verklaard dat [A] al jaren geen belastingadvies meer heeft gegeven. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat eiseres wel kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting, dan is voorts niet aannemelijk geworden dat de kosten van het procederen verband houden met de economische activiteiten van eiseres. Verder is van gewekt vertrouwen geen sprake. In het kader van het verzoek om teruggaaf voor het vierde kwartaal van 2007 is alleen verzocht om de inkoopfacturen met omzetbelastingbedragen van € 2.500 en hoger te overleggen. Niet is gebleken dat destijds het ondernemerschap van eiseres is beoordeeld. Aan de teruggaaf voor het vierde kwartaal van 2018 kan sowieso geen vertrouwen worden ontleend voor het verleden. Bovendien wist eiseres ten tijde van die teruggaaf al dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres niet kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.

Beoordeling van het geschil

9. Eiseres beroept zich op een overeenkomst tussen [X] en de Belastingdienst op grond waarvan de afzonderlijke maten ook als ondernemer voor de omzetbelasting zouden worden aangemerkt. Zij heeft evenwel tegenover de weerspreking door verweerder het bestaan van een dergelijke overeenkomst niet aannemelijk gemaakt, laat staan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke afspraak ook zou gelden voor ex-maten. Zij heeft voor haar stelling geen bewijs overgelegd.

10. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 2012 nog ondernemingsactiviteiten heeft verricht. De enkele e-mail waarin mevrouw [D] verklaart dat [A] haar bijstaat bij haar echtscheiding is daartoe onvoldoende. Andere stukken waaruit die ondernemingsactiviteiten zouden kunnen blijken, zijn niet overgelegd. Overigens blijkt uit de verklaring van mevrouw [D] ook niet wie (eiseres of [A] ) de opdracht heeft aanvaard. Verder heeft eiseres vanaf 2012 geen omzetten meer aangegeven voor de omzetbelasting.

11. Eiseres heeft met hetgeen zij heeft gesteld en de enkele door haar overgelegde

verklaring van mevrouw [D] niet aannemelijk gemaakt dat zij in de onderhavige tijdvakken is aan te merken als ondernemer voor de omzetbelasting.

12. Voor zover eiseres stelt dat de aftrek terecht wordt geclaimd omdat de kosten van het procederen rechtstreeks verband houden met de ondernemingsactiviteiten die eiseres als maat van [X] ontplooide, heeft te gelden dat het procederen ter verkrijging van een winstaandeel van [X] geen deel uitmaakt van die ondernemingsactiviteiten.

13. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij stelt dat de heer [E] van de Belastingdienst in 2007 volledig op de hoogte was van de situatie van [A] . Toen de heer [E] de teruggaaf verleende voor het vierde kwartaal van 2007 mocht eiseres er dan ook op vertrouwen dat zij recht had op aftrek van de omzetbelasting die is begrepen in de kosten van het procederen.

14. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt eveneens. Vaststaat dat de heer [E] van de Belastingdienst voor de beoordeling van het verzoek om teruggaaf voor het vierde kwartaal van 2007 heeft verzocht om inkoopfacturen met een omzetbelastingbedrag van € 2.500 of hoger en dat deze facturen door eiseres zijn overgelegd. Of de heer [E] ook het ondernemerschap van eiseres heeft beoordeeld, is niet bekend. Eiseres stelt wel dat de heer [E] volledig op de hoogte was, maar dat blijkt nergens uit. Eiseres heeft daarvoor geen bewijs overgelegd. Uit het enkele feit dat er voor het vierde kwartaal van 2007 een teruggaaf van omzetbelasting is verleend, blijkt dat in ieder geval niet en het gesprek dat eiseres in 2006 zou hebben gehad met onder meer de heer [E] zag – naar eiseres zelf stelt – op de vennootschapsbelasting. Eiseres heeft verder gewezen op het feit dat er ook voor het vierde kwartaal van 2018 een teruggaaf is verleend. Nog daargelaten dat deze teruggaaf geen vertrouwen kan wekken voor het verleden, heeft verweerder gesteld dat die teruggaaf is verleend nadat eiseres een startersaangifte had ingediend. Deze startersaangifte is administratief afgedaan. Dat had weliswaar niet gemoeten, maar van een bewuste standpuntbepaling is geen sprake. Bovendien was eiseres toen zij de startersaangifte indiende al op de hoogte van het standpunt van verweerder omtrent het ondernemerschap.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van

mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

7 januari 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel