Home

Rechtbank Den Haag, 10-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2455, AWB - 21 _ 1483

Rechtbank Den Haag, 10-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2455, AWB - 21 _ 1483

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10 maart 2022
Datum publicatie
30 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:2455
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1483

Inhoudsindicatie

Erflaatster was enig aandeelhouder en bestuurder in A NV. Erflaatster was tevens formeel bestuurder in B NV. Erflaatster heeft in 2011 een perceel van A NV gekocht voor € 500.000. Eind 2011 heeft A NV het perceel aan B NV geleverd voor € 500.000. Het perceel is uiteindelijk in 2015 aan een Provincie verkocht voor € 3.040.000. Erflaatster heeft in 2015 ter zake van het perceel een goedkeuringsovereenkomst met B NV gesloten, waarbij erflaatster een schadeloosstelling van B NV van € 1.900.000 heeft ontvangen. Verweerder heeft € 1.900.000 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat

erflaatster niet de vereiste aangifte had gedaan en dat in het onderhavige geval sprake was van een redelijke schatting van het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden. Erflaatster beschikte over een onroerendgoedportefeuille, zij heeft zich diverse malen als projectontwikkelaar in het economische verkeer gepresenteerd en hield zich ook bedrijfsmatig bezig met de exploitatie van onroerend goed. Daarnaast moet erflaatsterop het moment van het sluiten van de koopovereenkomst in 2011 hebben geweten dat het perceel een veel hogere waarde vertegenwoordigde dan € 500.000. Aangezien de goedkeuringsovereenkomst verband hield met de koopovereenkomst uit 2011 heeft verweerder terecht de door erflaatster ontvangen schadeloosstelling van € 1.900.000 als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 21/1483 en SGR 21/1484

(gemachtigden: mr. M.H.W.N. Lammers en mr. C.E. van Dijk),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan wijlen [erflaatster] (erflaatster) voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverkeringswet (Zvw) opgelegd. Bij de aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021 de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.

Erflaatster heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022.

Namens eisers zijn verschenen hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Erflaatster, geboren op [geboortedag] 1950 en overleden op [overlijdensdatum] 2021, was onder meer in 2011 enig aandeelhouder en bestuurder van [N.V. 1] . ( [N.V. 1] ).

2. Erflaatster was van 13 oktober 2011 tot 1 april 2017 formeel bestuurder van [N.V. 2] ( [N.V. 2] ) en stond als zodanig ook ingeschreven in de Kamer van Koophandel. In een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 24 mei 2017 staat dat [N.V. 1] van 17 januari 1998 tot 31 december 2011 enig aandeelhouder in [N.V. 2] was.

3. [N.V. 1] had in eigendom een perceel grond aan en nabij de [weg] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeenteplaats] , sectie [X] , nummer [kadastraal nummer] , ter grootte van 00.88.60 hectare (het perceel). Het perceel is in 1997 aangewezen als perceel waarop een voorkeursrecht op grond van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten zou worden gevestigd. [N.V. 1] heeft in 2007 het perceel voor verkoop aan de gemeente [gemeenteplaats] aangeboden. Bij brief van 27 november 2007 heeft de gemeente hierop gereageerd en aangegeven bereid te zijn om het perceel aan te kopen tegen een nader over een te komen prijs en dat het perceel is aangewezen voor het voorkeurstracé voor de Rijnlandroute. Tot de gedingstukken behoort een brief van een adviesbureau van de gemeente Oegstgeest van 19 april 2010, waarin ter zake van het perceel een bod is gedaan van € 55 per vierkante meter (totaal € 487.300). In de brief staat vermeld dat namens [N.V. 1] in een mailbericht is aangegeven dat “cliënt niet akkoord kan gaan met het uitgebrachte voorstel van € 55,00/m². Hij geeft in het mailbericht aan het een schandelijk voorstel te vinden, dat volgens hem misbruik wordt gemaakt van de Wvg en dat sprake moet zijn van een misverstand”.

4. Erflaatster heeft op 23 september 2011 een koopovereenkomst met [N.V. 1] gesloten, waarbij erflaatster het perceel van [N.V. 1] tegen een koopprijs van € 500.000 heeft gekocht. Op 26 september 2011 heeft een notaris met betrekking tot de koopovereenkomst een registerverklaring voor inschrijving van een koopovereenkomst ondertekend. In de koopovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:

“Notariële akte van levering

Artikel 1

De voor de overdracht van het registergoed vereiste akte van levering zal worden verleden ten overstaan van één van de notarissen verbonden aan (…), op een nader door koper te bepalen datum.

(…)

Aflevering, staat van het verkochte

Artikel 4

(…)

6. Koper is voornemens het registergoed te ontwikkelen als bouwlocatie.

Ten aanzien van dit gebruik van het verkochte deelt verkoper nog mee dat hem niet bekend is dat dit gebruik op publiek- of privaatrechtelijke gronden niet is toegestaan.

(…)

Garantieverklaringen van verkoper

Artikel 9

(…)

j. aan verkoper is niet bekend dat het registergoed is opgenomen in een aanwijzing als bedoeld in artikel 2 of artikel 8 danwel in een voorstel als bedoeld in artikel 6 of artikel 8.a van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten;

(…)

Risico-overgang, beschadiging

Artikel 11

1. Het verkochte komt eerst voor risico van koper, zodra de notariële akte van levering is ondertekend, tenzij de aflevering eerder plaatsvindt, in welk geval het risico met ingang van die dag overgaat op koper. Tot dat moment is verkoper verplicht het verkochte ten genoegen van koper naar herbouwwaarde casu quo nieuwwaarde verzekerd te houden.

2. Indien het verkochte vóór het tijdstip van risico-overgang anders dan door toedoen van de koper, geheel of gedeeltelijk verloren gaat of in meer dan geringe mate wordt beschadigd, is verkoper verplicht koper daarvan onverwijld in kennis te stellen en is deze overeenkomst van rechtswege ontbonden (…)”.

5. [N.V. 1] heeft bij notariële akte van levering van 29 december 2011 onder meer het perceel aan [N.V. 2] tegen een koopprijs van € 500.000 geleverd. In de akte van levering staat onder meer met betrekking tot het perceel het volgende:

CONTRACTSOVERNAME MET BETREKKING GROND [weg]

[ [N.V. 1] ] draagt bij deze over aan [B BV], gelijk [B BV] bij deze van [ [N.V. 1] ] aanvaardt, alle rechten en verplichtingen die voor [ [N.V. 1] ] voortvloeien uit de door [ [N.V. 1] ] met [erflaatser] in privé gesloten koopovereenkomst, aan welke overdracht de verschenen persoon sub 1 verklaart haar medewerking bij deze te verlenen”.

(…)

Artikel 7

Garanties van [ [N.V. 1] ]

(…)

3. Het Registergoed is niet opgenomen in een aanwijzing of een voorstel als bedoeld in de Wet Voorkeursrecht Gemeenten, (…)”.

6. Bij brief van 26 maart 2014 heeft de Provincie Zuid-Holland (de Provincie) aan [N.V. 2] aangegeven dat het perceel is gelegen binnen het plangebied van het inpassingsplan van de Rijnlandroute. Bij brief van 30 april 2014 heeft de Provincie aan [N.V. 2] aangegeven dat de Provincie voornemens is de zogenaamde Rijnlandroute te realiseren en dat het daarvoor noodzakelijk is dat de Provincie daartoe (een deel van) het perceel verwerft. Vervolgens is [N.V. 2] met de Provincie in overleg getreden over de verkoop van het perceel. Op 22 december 2014 heeft de Provincie een mondeling bod van € 2.070.000 aan [N.V. 2] gedaan. Bij brief van 30 april 2015 heeft de Provincie een nader bod van € 2.087.000 aan [N.V. 2] gedaan. Vervolgens heeft de Provincie bij brief van 14 juli 2015 een eindbod van

€ 3.040.000 aan [N.V. 2] gedaan. Voormelde brieven van 30 april 2015 en 14 juli 2015 zijn op naam van [N.V. 2] , ter attentie van onder meer erflaatster, gestuurd.

7. Erflaatster heeft op 19 juli 2015 ter zake van het perceel een Goedkeuringsovereenkomst met [N.V. 2] gesloten. In de Goedkeuringsovereenkomst staat onder meer het volgende:

‘- optieverkrijger [ [N.V. 2] ] heeft onderhavig registergoed in eigendom verkregen door levering ingevolge de inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers voor registergoederen te Apeldoorn op 30 december tweeduizend elf (…), van een afschrift van een akte van levering op negenentwintig december tweeduizend elf (…), waarin is vastgelegd dat er alsdan kwijting is verleend voor de betaling van de koopsom;

- dat in opgemelde leveringsakte tevens is vastgelegd, dat optiehouder [erflaatster] een onherroepelijke en niet-opzegbare optie tot koop heeft op optieverkrijger van het opgemelde registergoed tegen een altoen vastgestelde en overeengekomen koopprijs van vijfhonderdduizend Euro (€ 500.000,00);

- dat optieverkrijger in de gelegenheid is om het opgemelde registergoed te verkopen tegen een verkoopprijs van twee miljoen negenhonderdveertigduizend Euro (€ 2.940.000) (…);

1. Optiehouder verleent aan optieverkrijger het recht om het (…) opgemelde registergoed te verkopen aan de derde partij (…).

2. Optieverkrijger heeft de plicht optiehouder schadeloos te stellen, vanwege het feit dat optiehouder door het opgeven van haar recht van optie op het opgemelde registergoed nu niet meer zelf in de gelegenheid is om het opgemelde registergoed te verkopen aan de derde partij, zoals die is genoemd in de aangehechte conceptakte van levering en tegen de aldaar opgenomen condities.

3. Optieverkrijger stelt optiehouder hiervoor schadeloos door een deel van de door optieverkrijger verkregen koopsom bij het verlijden van de opgemelde akte van levering in handen te stellen van optiehouder onder de titel van betaling door optieverkrijger aan optiehouder van het tussen hen overeengekomen deel van de verkoopsom van het opgemelde registergoed aan de derde partij, zoals die is genoemd in de aangehechte conceptakte van levering en zoals is vastgelegd in onderhavige Goedkeuringsovereenkomst.

4. Het deel van de koopsom, hetwelk door optieverkrijger in handen wordt gesteld van optiehouder bedraagt een miljoen negenhonderdduizend Euro ( € 1.900.000,00).

5. De in handenstelling zal geschieden door overboeking van het opgemelde bedrag door optieverkrijger aan een door optiehouder aan te wijzen bankrekening of op een tussen de optiehouder en optieverkrijger nader overeen te komen wijze.’

8. Tot de gedingstukken behoort een e-mailbericht van een adviseur van [N.V. 2] van

27 juli 2015, waarin het volgende staat vermeld:

“[Erflaatster] heeft een voorkeursrecht ten opzichte van [ [N.V. 2] ]. Fiscaal is de meest gunstige situatie, dat [ [N.V. 2] ] [erflaatster] afkoopt, vervolgens door verkoopt aan [college] met BTW-verlegging, zodat de verkoopwinst zo gunstig mogelijk wordt verdeeld over de twee vennootschappen met maximaal gebruik van fiscale compensatiemogelijkheden. Het is dus puur een verhaal van hoe pak ik het financieel zo gunstig mogelijk aan”.

9. Bij akte van levering van 3 september 2015 heeft [N.V. 2] het perceel geleverd aan de aan [N.V. 2] gelieerde vennootschap [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) tegen een koopprijs van

€ 2.940.000. [B.V. 1] heeft vervolgens bij akte van levering van 3 september 2015 het perceel geleverd aan de Provincie tegen een koopprijs van € 3.040.000. In artikel 10 van deze akte van levering is een meerwaardeclausule opgenomen, waarbij is aangegeven dat indien het perceel een woonbestemming krijgt, koper aan verkoper de meerwaarde zal vergoeden.

10. Bij brief van 12 oktober 2016 heeft een administratiekantoor een brief aan erflaatster gestuurd, met het verzoek om akkoord te gaan met de bij die brief gevoegde aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2015. In de aangifte is alleen een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.074, bestaande uit enkel looninkomsten van € 14.074. Vervolgens heeft op 13 oktober 2016 een medewerker van voormeld administratiekantoor voormelde aangifte namens erflaatster ingediend. Bij brief van

26 november 2016 heeft verweerder aangegeven dat hij de aangifte van erflaatster niet kan verwerken, omdat erflaatster volgens de gegevens van verweerder buitenlands belastingplichtig is. Verweerder heeft erflaatster verzocht om aangifte te doen als buitenlands belastingplichtige. Op 30 november 2016 heeft dezelfde medewerker van voormeld administratiekantoor, middels een M-biljet voor buitenlands belastingplichtigen, een nieuwe aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen van € 14.074. In de aangifte is geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven. Verder is in de aangifte aangegeven dat erflaatster van 16 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 in Spanje woonde. Aan erflaatster is voor het jaar 2015 een voorlopige aanslag IB/PVV, conform de aangifte, opgelegd. De verschuldigde IB/PVV bedraagt € 1.236 (€ 3.877 -/- € 2.641(gecombineerde heffingskorting)).

11. Bij brief van 15 augustus 2018 heeft verweerder vragen gesteld over de aangifte van erflaatster. De vragen zagen op de betaling uit hoofde van de Goedkeuringsovereenkomst alsmede het niet aangeven van het box 3-inkomen. Bij brief van 18 oktober 2018 heeft de voormalige belastingadviseur van erflaatster hierop gereageerd en onder meer een vermogensopstelling gevoegd. In de vermogensopstelling staat een totaal vermogen van € 1.961.049 opgenomen. Een bedrag van € 608.000 ziet op zes in Nederland gelegen, deels verhuurde, panden. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 5 december 2018 aangegeven dat hij van de aangifte zal afwijken en dat hij ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning een bedrag van € 1.900.000 als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) zal corrigeren. Verder heeft verweerder aangegeven dat de vermogensopstelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen niet compleet is en dat hij ter zake van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen een correctie van

€ 57.378 zal aanbrengen. Daarbij is verweerder uitgegaan van een vermogen van erflaatster op 1 januari 2015 van in totaal € 1.452.800 (€ 1.776.400 bezittingen -/- € 323.600 schulden). De bezittingen bestonden uit saldi van bankrekeningen (€ 86.856), diverse vorderingen

(€ 1.247.256) en zes in Nederland gelegen, deels verhuurde, panden (€ 616.000 bestaande uit € 298.000 (3 verhuurde panden) + € 636.000 (3 leegstaande panden) -/- € 318.000 (50% leegstandcorrectie)). Het bedrag van de schulden ziet op een hypotheekschuld.

12. Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2018 de onderhavige aanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.914.074

(€ 14.074 aangifte + € 1.900.000 ROW) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 57.378 (€ 1.776.400 bezittingen -/- € 320.600 schulden na drempel = € 1.455.800 -/-

€ 21.330 heffingvrij vermogen = € 1.434.470 x 4%) en een bijdrage-inkomen van € 37.902 (€ 51.976 maximum bijdrage-inkomen -/- € 14.074). De verschuldigde IB over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 17.213. Verweerder heeft daarbij erflaatster voor het hele jaar 2015 als binnenlands belastingplichtige aangemerkt.

13. Tot de gedingstukken behoort een rapport inzake een woonplaatsonderzoek bij erflaatster en haar voormalige echtgenoot [C] van 15 februari 2019. Verweerder heeft in dit rapport geconcludeerd dat erflaatster in de periode 1 januari 2005 tot en met

14 februari 2018 haar woonplaats in Nederland had.

Geschil 14. In geschil is of verweerder terecht de ROW-correctie van € 1.900.000 heeft aangebracht. Meer specifiek is in geschil of sprake is van omkering van de bewijslast, omdat erflaatster niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Verder is in geschil of eisers voor een vergoeding van materiële- en immateriële schade in aanmerking komen. De correcties met betrekking tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zijn niet in geschil.

Beslissing

Rechtsmiddel