Rechtbank Den Haag, 22-12-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20776, 23_910 en 23_913
Rechtbank Den Haag, 22-12-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20776, 23_910 en 23_913
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 december 2023
- Datum publicatie
- 20 februari 2024
- Annotator
- Zaaknummer
- 23_910 en 23_913
- Relevante informatie
- Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 3.91 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Verweerder maakt aannemelijk dat eiser in 2015 met verhuur van woningen resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald. Rente op leningen die ten behoeve van de woningen zijn aangetrokken, is bij de aanslagoplegging voor het jaar 2015 ten onrechte niet in aftrek gebracht. Niet in geschil is dat de woningen in 2016 tot box 3 moeten worden gerekend. De rechtbank acht aannemelijk dat in 2015 een stakingswinst is behaald die het bedrag aan ten onrechte niet in aftrek toegelaten rente overstijgt. Beroep op interne compensatie slaagt. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 is niet te hoog vastgesteld. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 23/910 en SGR 23/913
(gemachtigde: mr. E.H.J. aan de Stegge),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Bij beide aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 december 2022 de aanslagen en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft aan het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV zaaknummer SGR 23/910 toegekend en aan het beroep dat ziet op de aanslag ZVW zaaknummer SGR 23/913.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en [naam 3] .
Door eiser zijn ter zitting stukken overgelegd. Deze stukken waren reeds bekend bij verweerder en zijn door de rechtbank geaccepteerd.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft in 2015 samen met zijn echtgenote een eigen woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] (de eigen woning). Daarnaast is hij eigenaar van de volgende zeven woningen die hij samen met zijn echtgenote verhuurt (tezamen: de verhuurde woningen):
Aankoopjaar |
Prijs |
WOZ-waarde 2015 |
||
woning 1 |
[adres 2] |
2001 |
€ 22.689 |
€ 81.000 |
woning 2 |
[adres 3] |
2003 |
€ 81.000 |
€ 105.000 |
woning 3 |
[adres 4] |
2003 |
€ 123.500 |
€ 146.000 |
woning 4 |
[adres 5] |
2003 |
€ 50.000 |
€ 85.000 |
woning 5 |
[adres 6] |
2004 |
€ 60.000 |
€ 84.000 |
woning 6 |
[adres 7] |
2006 |
€ 68.000 |
€ 95.000 |
woning 7 |
[adres 8] |
2005 |
€ 60.000 |
€ 85.000 |
2. Tot de stukken van het geding behoren in 2015 en 2016 gedagtekende huurovereenkomsten die zien op een aantal van de verhuurde woningen. In de overeenkomst treedt de vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. als verhuurder op en is bepaald dat dhr. [naam 4] (W.) beheerder is “totdat verhuurder anders meedeelt”
3. Met dagtekening 2 januari 2018 zijn eiser en dhr. W. overeengekomen dat W. voor de woningen 1, 2, 4, 5, 6 en 7. De volgende taken zal uitvoeren:
“opstellen van huurovereenkomsten en verwerken van wijzigingen
Inschakelen loodgieters, electricien bij schades waar de eigenaar voor verantwoordelijk [is]
Verzorgen van de nodige verzekeringen
Bemiddeling bij geschillen van de verschillende VVE’s”
4. Ten behoeve van de eigen woning en de verhuurde woningen heeft eiser de volgende leningen afgesloten:
Kredietverstrekker |
Omvang lening |
In 2015 betaalde rente |
Aanduiding in vervolg van deze uitspraak |
[bedrijfsnaam 2] |
€ 137.000 |
€ 5.378 |
lening 1 |
[bedrijfsnaam 2] |
€ 100.000 |
€ 7.000 |
lening 2 |
[bedrijfsnaam 3] |
€ 49.524 |
€ 1.613 |
lening 3 |
[bedrijfsnaam 3] |
€ 65.001 |
€ 2.156 |
lening 4 |
[bedrijfsnaam 4] |
€ 117.565 |
€ 3.721 |
lening 5 |
[bedrijfsnaam 5] |
€ 27.744 |
€ 1.508 |
lening 6 |
5. Politie Haaglanden heeft over de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 februari 2014 onderzoek verricht naar de activiteiten van eiser. Bij het daarvan opgestelde proces-verbaal zijn controlerapporten van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) van de gemeente Den Haag gevoegd. De DSO controleert woningen in het kader van de Woningwet en de Huisvestingwet. In het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden is mede naar aanleiding van de onderzoeken van DSO met betrekking tot de door belanghebbende verrichte werkzaamheden onder meer het volgende opgenomen:
“Tot slot is gebleken dat [eiser] persoonlijk, wekelijks dan wel maandelijks, de huur van de door hem verhuurde woningen op haalt; dat [eiser] persoonlijk aanspreekpunt is voor gebreken en dat hij deze, al dan niet met hulp van anderen verhelpt; dat [eiser] bij verschillende door hem verhuurde panden controleert of er post is geweest; dat er post voor personen binnenkomt op door [eiser] verhuurde adressen die daar niet woonachtig zijn en dat hij deze post zelf ophaalt en naar de juiste personen brengt; dat [eiser] betrokkenheid heeft bij inrichting van verschillende door hem verhuurde panden; dat [eiser] persoonlijk, dan wel met anderen betrokken is bij het leegruimen van panden en de verhuizing en opslag van verschillende uit de panden afkomstige huisraad; dat [eiser] persoonlijk betrokken is bij de aansluiting van gas/licht/water bijvoorbeeld via [energiebedrijf]; dat bij de afsluiting van deze contracten meerdere keren door [eiser] een valse naam is opgegeven en betalingen via rekening van derden lopen; dat [eiser] persoonlijk betrokken is bij het regelen van inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie en het opstellen van huurcontracten voor de door hem verhuurde panden en het regelen van postadressen; dat [eiser] op de hoogte is van de onrechtmatige situatie in de door hem verhuurde panden en dat hij instructies geeft aan bewoners wat te zeggen bij controles; dat [eiser] bij zijn activiteiten rekening houdt met controle mogelijkheden”
6. Eiser heeft voor het jaar 2015 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 33.095 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.000. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat voor -/- € 18.320 uit belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (ROW.) en voor -/- € 14.775 uit belastbare inkomsten uit eigen woning. Bij het bepalen van het belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de leningen 1 tot en met 4 tot de eigenwoningschuld gerekend. De verhuurde woningen en de leningen 5 en 6 zijn tot de rendementsgrondslag sparen en beleggen gerekend.
Het aangegeven ROW is als volgt bepaald:
Inkomsten uit verhuur |
€ 49.400 |
|
Advocaatkosten |
€ 11.420 |
|
Hypotheekkosten |
€ 39.524 |
|
Verzekering, VVE, belasting en verbouwingskosten |
€ 16.776 |
|
Totaal kosten ROW |
€ 67.220 |
€ 67.720 |
Aangegeven ROW |
-/- € 18.320 |
7. Bij de aanslagoplegging zijn de aangegeven kosten ROW niet in aftrek geaccepteerd. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 is, met inachtneming van een bedrag van € 49.400 aan belastbaar ROW en een bedrag van -/- € 14.777 aan belastbare inkomsten uit eigen woning, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.625. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 179.
8. De aanslag ZVW voor het jaar 2015 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 49.400. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 46.
9. Eiser heeft geprocedeerd over aan hem opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2012 en 2013. In die zaken was onder meer in geschil of ter zake van de inkomsten uit verhuur van woningen in die jaren sprake was van ROW (meer dan normaal vermogensbeheer). In haar uitspraak van 6 november 20201 heeft gerechtshof Den Haag het volgende overwogen:
“5.4.1.
Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Uit de controles die zijn uitgevoerd door de DSO (…) volgt immers dat belanghebbende aanzienlijke activiteiten heeft verricht, zoals alle voorkomende onderhoudswerkzaamheden, het regelen van de aansluitingen van het gas en de elektra voor de huurders, de inrichting van verschillende woningen, het opmaken van huurcontracten voor verschillende huurders, het innen van de huren en het ophalen en bezorgen van post en het onderbrengen van prostituees in de woningen waarbij hij de prostituees per auto van pand naar pand brengt.
5.4.2. Uit deze controles en de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat de werkzaamheden die belanghebbende verricht, gelet op de aard en de omvang van de werkzaamheden, een normaal actief vermogensbeheer overstijgt voor de woningen die hij in bezit heeft. Belanghebbende heeft deze geconstateerde werkzaamheden niet betwist. Verder acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende met deze werkzaamheden, die – kort gezegd – bestaan uit het onrechtmatig ruimtegewijs verhuren van woningen aan meerdere huishoudens, een hoger rendement kon behalen dan bij normaal vermogensbeheer passend en gebruikelijk is. De inkomsten die belanghebbende hiermee heeft genoten dienen daarom te worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.91, lid 1, letter c, Wet IB 2001. Gelet op de gelijksoortige aard en omvang van de werkzaamheden als overwogen in 2.1.4 en 5.4.1 aan de andere woningen (al dan niet na voorafgaande aan- en verhuur) alsmede ten behoeve van de huurders van die woningen en gelet op de omstandigheid dat daarbij sprake is van deelname aan het economisch verkeer, geldt dat sprake is van een bron van inkomen op grond van artikel 3.90 Wet IB 2001. Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende daarbij het subjectieve oogmerk heeft geacht om voordeel te behalen en dat ook redelijkerwijs kon verwachten (vgl. HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763).”
Geschil 10.In geschil is of de aanslagen naar juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser met de verhuur van woningen ROW (box 1) heeft behaald dan wel of de verhuurde woningen tot de rendementsgrondslag voor sparen en beleggen (box 3) moeten worden gerekend. Voorts is in geschil of sprake is van onzorgvuldig handelen door verweerder en of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de verhuurde woningen in 2016 tot box 3 moeten worden gerekend. Volgens eiser geldt dat ook al voor 2015. Verweerder stelt dat 2015 het laatste jaar is waarin de verhuurde woningen tot box 1 moeten worden gerekend.
Beoordeling van het geschil
12. Op grond van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit één of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Op grond van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare vormen van kennis.
13. Verweerder verwijst onder meer naar de onder 5. genoemde bevindingen door DSO en naar de onder 9. genoemde uitspraak van gerechtshof Den Haag. Daarbij voert verweerder aan dat de tendens was dat eiser steeds meer werkzaamheden heeft uitbesteed aan derde partijen, waardoor eiser in 2015 zijn werkzaamheden in box 1 heeft gestaakt en de woningen op de peildatum 1 januari 2016 tot de rendementsgrondslag voor box 3 behoren.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat sprake is van ROW. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde oordeel van het gerechtshof Den Haag dat de inkomsten in de jaren 2012 en 2013 als ROW kwalificeren. De ter zitting ingenomen stelling van eiser dat aan deze uitspraak voorbij moet worden gegaan omdat hij in die gerechtelijke procedure geen professionele rechtsbijstand heeft gehad omdat zijn gemachtigde geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. Eiser heeft onvoldoende aangevoerd voor zijn stelling de verhuurde woningen in 2015 tot de rendementsgrondslag voor box 3 moeten worden gerekend. De door [bedrijfsnaam 1] B.V. met huurders gesloten overeenkomsten geven onvoldoende uitsluitsel over welke activiteiten op welk moment door eiser zijn overgedragen aan W. dan wel aan [bedrijfsnaam 1] B.V. Daar komt bij dat uit de overeenkomst van 2 januari 2018 volgt dat eiser in ieder geval tot dat moment een aantal beheeractiviteiten nog niet had overgedragen.
15. Door verweerder wordt onderkend dat toerekening van de verhuurde woningen aan box 1 met zich meebrengt dat de rente op leningen 5 en 6 in box 1 aftrekbaar is. Verweerder neemt daarbij het standpunt in dat dit niet tot een lagere aanslag leidt omdat ten onrechte geen (hogere) stakingswinst in aanmerking is genomen (interne compensatie). De rechtbank overweegt als volgt. Hiervoor is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de inkomsten in 2015 kwalificeren als ROW. Tussen partijen is niet in geschil dat de woningen per 1 januari 2016 tot de rendementsgrondslag van box 3 moeten worden gerekend. Daaruit vloeit voort dat de werkzaamheden in 2015 zijn gestaakt zodat over voordelen die niet eerder in aanmerking zijn genomen moet worden afgerekend. Gelet op de marktonwikkeling tussen het jaar van aankoop van de verhuurde woningen (zie r.o. 1) en 2015 is aannemelijk dat een stakingswinst in aanmerking had moeten worden genomen die hoger is dan de totale rentelast op de leningen 5 en 6 (€ 5.229). Het beroep op interne compensatie slaagt.
16. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat bij de vaststelling van het resultaat uit overige werkzaamheden te weinig kosten in aanmerking zijn genomen. Eiser is daar niet in geslaagd. Hij heeft de aangegeven kosten op geen enkele wijze onderbouwd.
17. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen IB/PVV en ZVW niet te hoog zijn vastgesteld. De stelling van verweerder dat niet de vereiste aangifte is gedaan behoeft dan ook geen behandeling.
18. Eiser heeft zijn stellingen dat sprake is van onzorgvuldig handelen door verweerder en de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom kunnen deze stellingen niet slagen. Dat eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar, maakt niet dat sprake is van een onvoldoende motivering.
19. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.