Home

Rechtbank Den Haag, 24-01-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:564, AWB - 20 _ 6578

Rechtbank Den Haag, 24-01-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:564, AWB - 20 _ 6578

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
24 januari 2023
Datum publicatie
26 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:564
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6578
Relevante informatie
Art. 6.17 lid 1 aanhef en onderdeel h Wet IB 2001, Art. 8:73 Awb

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Geen verder uistel voor zitting verleend. Geen aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en voor weekendbezoek voor een ernstig gehandicapt kind in Thailand. Overschrijding redelijke termijn (ISV), geen materiele schade.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 20/6578, SGR 20/6579, SGR 21/4496 en SGR 21/4497

(gemachtigde: drs.ing. J.J. Nowee),

en

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2014 (SGR 20/6578) en 2017 (SGR 20/6579) navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd (de navorderingsaanslagen). Voor de jaren 2018 (SGR 20/4496) en 2019 (SGR 20/4497) heeft verweerder aanslagen IB/PVV opgelegd (de aanslagen).

Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 november 2020 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

Bij uitspraak van 12 april 2021 is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 nietontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 26 mei 2021 is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2019 afgewezen.

Eiseres heeft hiertegen beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022.

Namens eiseres is niemand verschenen. De gemachtigde heeft verzocht om uitstel van de zitting, maar dat verzoek is door de rechtbank afgewezen.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B].

Overwegingen

Feiten

2014 (SGR 20/6578) en 2017 (SGR 20/6579)

1. Eiseres heeft aangiften IB/PVV gedaan voor de jaren 2014 en 2017 en daarbij een aftrek van specifieke zorgkosten vermeld, waaronder reiskosten in verband met ziekenbezoek en extra uitgaven voor kleding en beddengoed. De aanslagen voor de jaren 2014 en 2017 zijn conform de aangiften opgelegd.

2. Met dagtekening 22 juni 2019 en 6 juli 2019 zijn de navorderingsaanslagen opgelegd omdat volgens verweerder eiseres de specifieke zorgkosten ten onrechte in aftrek heeft gebracht.

3. Op 1 augustus 2019 heeft verweerder de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen ontvangen en op 30 maart 2020 heeft verweerder ingebrekestellingen ontvangen wegens het niet tijdig beslissen op die bezwaren.

4. Bij brief van 27 juli 2022 heeft verweerder verklaard dat hij aanleiding ziet om de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed (alsnog) toe te kennen en dat het inkomen uit werk en woning voor het jaar 2014 dient te worden verlaagd naar € 22.719 en dat voor 2017 naar € 26.087.

2018 (SGR 21/4496)en 2019 (SGR 21/4497)

5. Eiseres heeft aangiften IB/PVV gedaan voor de jaren 2018 en 2019 en daarbij voor beide jaren een aftrek van specifieke zorgkosten vermeld, waaronder reiskosten in verband met ziekenbezoek en extra uitgaven voor kleding en beddengoed en, voor 2018, genees- en heelkundige hulp.

6. In een op 29 april 2022 door de rechtbank ontvangen brief heeft de gemachtigde verklaard dat het geschil voor de jaren 2018 en 2019 nog uitsluitend ziet op de door eiseres geclaimde schadevergoedingen. Bij deze brief zit een e-mailbericht van verweerder waarin hij alsnog aftrek toestaat voor extra kleding en beddengoed.

Geschil 7. In geschil is voor de jaren 2014 en 2017 of eiseres in aanmerking komt voor aftrek voor reiskosten voor ziekenbezoek als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onder h, Wet IB 2001. Verder is in geschil of eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn dan wel op vergoeding van materiële schade.

8. Eiseres stelt – zakelijk weergegeven - dat zij recht heeft op aftrek van de reiskosten voor ziekenbezoek. Verder verzoekt eiseres wegens het niet integer en onrechtmatig handelen van verweerder om een schadevergoeding van € 2.000 per belastingjaar op grond van een afspraak die met verweerder zou zijn gemaakt in een procedure bij rechtbank NoordNederland. Verder verzoekt eiseres om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook maakt eiseres aanspraak op dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften inzake de jaren 2014 en 2017.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen recht bestaat op aftrek voor reiskosten voor ziekenbezoek en dat geen aanleiding bestaat voor vergoeding van materiële schade. Voor vergoeding van immateriële schade wegens termijnoverschrijding bestaat wel aanleiding evenals voor het toekennen van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op de bezwaren inzake de jaren 2014 en 2017. De dwangsommen van in totaal € 2.884 (2 x € 1.442) zijn volgens verweerder inmiddels toegekend en uitbetaald waarbij een bedrag van € 50 aan rente is vergoed.

Beoordeling van het geschil

Verzoek uitstel zitting

10. De rechtbank heeft bij brieven van 26 april 2021 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 17 juni 2021. Bij e-mailbericht van 28 april 2021 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de zitting wegens verblijf in het buitenland van hemzelf en van eiseres tot eind september 2021. Bij brieven van 4 mei 2021 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat als gevolg van het uitstelverzoek de geplande zittingsdatum is komen te vervallen.

11. De rechtbank heeft bij brieven van 25 augustus 2021 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 14 oktober 2021 en dat dit vanwege corona-maatregelen door middel van een Skype-verbinding zal plaatsvinden.

In zijn brief van 27 augustus 2021 verzoekt de gemachtigde om uitstel van de zitting, omdat eiseres op de zittingsdatum in Thailand verblijft. Hij verzoekt de zitting na 15 december 2021 te plannen. Verder merkt de gemachtigde op dat het voor hem niet mogelijk is om een zitting via een videoverbinding te doen. Bij brieven van 1 september 2021 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat als gevolg van het uitstelverzoek de geplande zittingsdatum is komen te vervallen.

12. De rechtbank heeft bij brieven van 15 november 2021 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 10 januari 2022. Vervolgens heeft de rechtbank eiseres bij aangetekende brief van 15 december 2021 plaats en tijdstip van die zitting meegedeeld. Bij brieven van 6 januari 2022 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de geplande zittingsdatum van 10 januari 2022 tot een nader te bepalen datum is uitgesteld. De gemachtigde is echter wel verschenen. In zijn brieven van 10 en 14 januari 2022 verklaart de gemachtigde pas toen te hebben vernomen dat de zitting niet door zou gaan. In zijn brief van 14 januari 2022 heeft de gemachtigde de rechtbank verzocht om een nieuwe zitting in te plannen en tevens als verhinderdata doorgegeven: “22 Jan tm 3 mrt en 18 mrt – 28 mrt 2022”.

13. De rechtbank heeft bij brieven van 21 januari 2022 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 23 maart 2022. Uit de op 23 februari 2022 door de rechtbank ontvangen brief van de gemachtigde volgt dat zijn verhinderdata onjuist zijn begrepen en dat hij ook op 23 maart 2022 verhinderd is vanwege verblijf in Azië. Hij heeft daarom verzocht om uitstel tot na 20 mei 2022. Bij brieven van 25 februari 2022 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat als gevolg van het uitstelverzoek de geplande zittingsdatum is komen te vervallen.

14. De rechtbank heeft bij brieven van 21 april 2022 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 2 juni 2022. Bij brief van 22 april 2022 heeft de gemachtigde onder meer het volgende meegedeeld:

“(…) de door u voorgestelde datum niet mogelijk is in verband reeds geplande huwelijkse activiteiten waarvoor ik in Azië ben en alle tickets reeds geboekt zijn en ik vertrek op 17 mei 2022 tot en met eind 29 juli 2022.

(…)

Ik ben verhinderd en volledig afwezig tot 24 juli 2022.

Ik hoop dat u rekening wilt houden met bovenstaand verzoek om de zaak na 24 juli tot 31 augustus 2022 te plannen bij voorkeur na 11 uur. (…)”

Bij brieven van 26 april 2022 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat als gevolg van het uitstelverzoek de geplande zittingsdatum is komen te vervallen.

15. De rechtbank heeft bij brieven van 9 juni 2022 aangekondigd dat de zittingsdatum is vastgesteld op 22 augustus 2022. Bij brief van 11 juni 2022 heeft de gemachtigde wederom verzocht om uitstel van de zitting met de volgende toelichting:

“(…) in verband reeds geplande huwelijkse activiteiten en langer verblijf in Azië tot eind september 2022 zoals bekend.

(…)

Ik ben dus verhinderd en volledig afwezig tot 30 september 2022.”

Bij brieven van 15 juni 2022 heeft de rechtbank eiseres meegedeeld dat het verzoek om uitstel is afgewezen en dat de behandeling van het beroep daarom niet zal worden uitgesteld.

Vervolgens is eiseres bij aangetekende brieven van 25 juli 2022, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op 22 augustus 2022 om 14.00 uur ter zitting te verschijnen. Uit informatie afkomstig van PostNl blijkt dat de brieven van 25 juli 2022 zijn uitgereikt op 27 juli 2022.

16. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank bij het plannen van de zittingen, met uitzondering van die van 23 maart 2022, steeds rekening gehouden met de door de gemachtigde opgegeven verhinderdata. De rechtbank heeft dan ook terecht voor de zitting van 22 augustus 2022 geen uitstel meer verleend waarbij mede in aanmerking is genomen dat de reden voor de verzoeken om uitstel van de zittingen van 2 juni 2022 en 22 augustus 2022 identiek is.

Reiskosten ziekenbezoek

17. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet IB worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.

18. De bewijslast dat met betrekking tot haar in Thailand verblijvende gehandicapte zoon (de zoon) sprake is van reiskosten als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet IB rust op eiseres. Zij is daarin niet geslaagd. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met de in Thailand wonende zoon terwijl zij zelf in Nederland woont en staat ingeschreven en hier ook een eigen woning bezit. Eiseres heeft daartoe weliswaar allerlei omstandigheden aangevoerd en gesteld dat dit in de Thaise cultuur ook gebruikelijk is, maar zij heeft dat onvoldoende inzichtelijk gemaakt en daarvoor onvoldoende bewijsmiddelen overgelegd. Zo al sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat dit ook bij aanvang van de ziekte of invaliditeit/handicap reeds het geval was.

19. Verweerder heeft daarom de aftrek van reiskosten ziekenbezoek terecht gecorrigeerd. Nu verweerder tijdens de beroepsfase alsnog voor alle jaren aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed heeft geaccepteerd, dienen de beroepen gegrond verklaard te worden.

20. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de bij de aanslagen in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden gewijzigd overeenkomstig de gewijzigde (navorderings)aanslagen.

Vergoeding van immateriële schade

21. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.1

22. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden onder meer gerekend:

[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.”2

23. De rechtbank merkt de onderhavige bezwaren en beroepen aan als samenhangende zaken waarin éénmaal spanning en frustratie is ondervonden. Het oudste bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 1 augustus 2019 en de laatste uitspraak op bezwaar van verweerder is van 25 juni 2021. De uitspraak van de rechtbank wordt op 3 oktober 2022 gedaan. Dat is, naar boven afgerond, drie jaar en drie maanden na indiening van het oudste bezwaarschrift en betekent dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met vijftien maanden bij het doen van deze uitspraak. De rechtbank ziet echter reden de redelijke termijn te verlengen met vijf maanden in verband met de herhaalde verzoeken van eiseres voor uitstel van de zitting. Dit betreft het tijdsverloop tussen de op 23 maart 2022 geplande zitting en de zitting van 22 augustus 2022. De rechtbank heeft hierbij het tijdsverloop voor de geplande zittingen van 17 juni 2021, 14 oktober 2021 en 10 januari 2022 buiten beschouwing gelaten. De termijnverlenging is uitsluitend het gevolg van het procesgedrag van de gemachtigde. Gelet op het voorgaande bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn (afgerond) tien maanden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 1.000. De overschrijding van de redelijke termijn dient voor (afgerond) negen maanden aan de bezwaarfase te worden toegerekend en voor het overige aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom een bedrag van € 900 (9/10e deel van € 1.000) te vergoeden en de Staat € 100 (1/10e deel van € 1.000).

Vergoeding van materiële schade

24. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding bestaande uit administratieve kosten, reiskosten en printkosten. De rechtbank merkt hierover op dat deze kosten worden gezien als proceskosten, waarvan de vergoeding exclusief wordt geregeld door artikel 8:75 van de Awb. Voor deze kosten kan dan ook niet een afzonderlijk verzoek om schadevergoeding worden gedaan.

25. Eiseres heeft voorts verzocht om een schadevergoeding vanwege de wijze waarop de gehele procedure is verlopen en de manier waarop zij door verweerder is behandeld. Op grond van artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is titel 8.4 van de Awb niet van toepassing op besluiten van de Belastingdienst inzake de inkomstenbelasting. Voor dergelijke besluiten blijft artikel 8:73 van de Awb van toepassing. Voorwaarde voor toekenning van schadevergoeding is dat de schade aannemelijk wordt gemaakt en dat deze in zodanig verband staat met het vernietigde besluit dat zij als gevolg van dat besluit aan verweerder kan worden toegerekend. Eiseres heeft in dit verband slechts verwezen naar afspraken die gemaakt zouden zijn bij de rechtbank Groningen en waarbij een schadevergoeding is overeengekomen van € 2.000 per belastingjaar. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat met eiseres dergelijke afspraken zijn gemaakt. Hoewel eiseres stukken heeft overgelegd waaruit lijkt te volgen dat een schadevergoeding is toegekend in een andere procedure, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke afspraak ook voor haar zou hebben te gelden in onderhavige procedures. Verder heeft eiseres onvoldoende geconcretiseerd wat voor schade zij heeft geleden en welk bedrag daarmee gemoeid zou zijn. De rechtbank wijst het verzoek om een materiële schadevergoeding daarom af.

Proceskosten

26. Uit artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) volgt dat als kosten voor rechtsbijstand uitsluitend de kosten van beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. Wanneer een partij voor vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in aanmerking wenst te komen, zal verder moeten vaststaan dat er kosten op eiseres drukken. De kosten moeten dus zijn betaald of nog zijn verschuldigd. De gemachtigde heeft in zijn stuk van 6 november 2020 verklaard dat hij eiseres op basis van vrijwilligheid heeft geholpen met de belastingzaken van 2014 en 2017 en in zijn stuk van 30 december 2021 dat het voor eiseres (financieel) niet mogelijk is om professionele rechtsbijstand in te huren en zij ook niet in aanmerking komt voor gratis juridische bijstand. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de kosten op eiseres drukken. Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat de rechtsbijstand door de gemachtigde beroepsmatig is verleend. Daarvan is sprake als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener “een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening”. Zulks is onvoldoende aannemelijk geworden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Reiskostenvergoeding gemachtigde zitting 10 januari 2022

27. Eiseres heeft verder verzocht om vergoeding van de reiskosten die de gemachtigde heeft gemaakt ten bedrage van € 250 voor de komst naar de rechtbank voor de zitting van 10 januari 2022. Gezien het feit dat de gemachtigde in zijn stukken geen telefoonnummer of e-mailadres heeft vermeld waarop hij bereikbaar is, was er geen andere mogelijkheid om gemachtigde te informeren dan per post. Dat de brieven van 6 januari 2022 hem kennelijk niet tijdig hebben bereikt, komt dan ook voor zijn rekening en risico. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een kostenvergoeding.

Beslissing

Rechtsmiddel