Rechtbank Gelderland, 29-04-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2118, 05/881229-15 (ontneming)
Rechtbank Gelderland, 29-04-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2118, 05/881229-15 (ontneming)
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 29 april 2019
- Datum publicatie
- 15 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:2118
- Zaaknummer
- 05/881229-15 (ontneming)
Inhoudsindicatie
De meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland heeft een 38-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 180 uur onvoorwaardelijk ter zake van verduistering.
De vrouw en haar echtgenoot hebben tussen 2009 en 2015 de financiën van de oma van de vrouw in beheer gehad. In die periode hebben zij misbruik gemaakt van hun toegang tot de bankrekening van de oma door haar geld voor hen zelf te gebruiken. Het op die wijze verkregen voordeel voor beiden wordt geschat op € 40.000. De oma is inmiddels overleden. In een afzonderlijk vonnis is de vrouw veroordeeld tot het betalen aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, van de helft van dat bedrag, dus € 20.000. Haar echtgenoot is door de militaire kamer veroordeeld tot betaling van de andere helft.
De meervoudige kamer rekent het de vrouw vooral aan dat er nog niets is terugbetaald van het verduisterde geld. Ook rekent de rechtbank het de vrouw zwaar aan te zijn doorgegaan met het plunderen van de bankrekening van de oma, nadat zij en haar man in mei 2013 al door de familie werden geconfronteerd met vanaf 2009 verdwenen geld. Uiteindelijk liepen door deze verduisteringen, die de rechtbank aanmerkt als een vorm van ouderenuitbuiting, de schulden van de oma zo hoog op dat zij uit haar woning dreigde te worden gezet. De rechtbank trekt dan ook de conclusie dat de vrouw en haar medeverdachte geen mededogen met hun oma hadden en zij louter uit financieel winstbejag bezig zijn geweest om boven hun stand te kunnen leven. De opgelegde straf is fors gematigd vanwege het lange tijdsverloop.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/881229-15
Datum zitting : 8 en 15 april 2019
Datum uitspraak: 29 april 2019
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
raadsvrouw : mr. J.M. Poortinga, advocaat te Putten.
1 De inhoud van de vordering
De officier van justitie vordert dat de rechtbank, conform artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel wordt geschat op € 40.000,--.
2 De procedure
Ter terechtzitting van 8 april 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 8 en 15 april 2019 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. J.M. Poortinga voornoemd.
De officier van justitie, mr. L. Grooters, heeft ter terechtzitting de vordering beperkt en aansluiting gezocht bij de ten laste gelegde periode van 1 mei 2013 tot en met 29 december 2014. Op grond daarvan vordert de officier van justitie de ontneming van een bedrag van 18.674,09 euro.
Veroordeelde en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd en verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De nabestaanden van mevrouw [slachtoffer] zijn inmiddels een civiele procedure gestart. Door de inmiddels aanhangige civielrechtelijke procedure bestaat de kans dat veroordeelde twee keer moet betalen indien beide vorderingen worden toegewezen.
4. De beoordeling van de vordering
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 29 april 2019 tegen veroordeelde gewezen vonnis in welk vonnis zij is veroordeeld ter zake medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.1
Ten behoeve van de leesbaarheid zal de rechtbank [veroordeelde] (veroordeelde) verder aanduiden als [veroordeelde] en [medeverdachte] als [medeverdachte] . [medeverdachte] en [veroordeelde] zijn met elkaar gehuwd buiten gemeenschap van goederen.
In het hierboven aangehaald vonnis d.d. 29 april 2019 is [veroordeelde] veroordeeld wegens het medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd in de periode 1 mei 2013 tot en met 29 december 2014. Uit voormeld vonnis volgt dat [veroordeelde] en [medeverdachte] al nagenoeg vanaf het moment dat het financieel beheer ten behoeve van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in februari 2009 door hen werd overgenomen, geld van [slachtoffer] hebben verduisterd.
Op 6 mei 2015 heeft [bewindvoerder] , als bevoegd bewindvoerder van [slachtoffer] , aangifte gedaan van verduistering, gepleegd door [medeverdachte] en [veroordeelde] . Nadat [bewindvoerder] de financiën van [slachtoffer] op orde had gebracht, bleek dat vanaf 1 februari 2009 een bedrag van in totaal
€ 63.892,63 was afgeschreven van de rekening van [slachtoffer] . Na aftrek van het leefgeld voor [slachtoffer] ten bedrage van € 20.580,00, een vliegticket voor [slachtoffer] ten bedrage van € 900,00 en diverse andere uitgaven ten behoeve van [slachtoffer] ten bedrage van € 2.825,71, resteert een ontvreemd bedrag van € 39.586,92. Wanneer de debetrente, € 413,08 daarbij opgeteld wordt, is het door [medeverdachte] en [veroordeelde] ontvreemde bedrag in totaal € 40.000,00.2
De officier van justitie heeft de vordering beperkt tot een bedrag van € 18.674,09.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 36e, derde lid van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank zich bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet beperken tot de bewezen verklaarde periode, zoals de officier van justitie voorstelt, maar uitgaan van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanaf het moment dat [veroordeelde] samen met [medeverdachte] het beheer van de financiën van [slachtoffer] heeft overgenomen, te weten februari 2009.
[veroordeelde] en [medeverdachte] hebben het beheer over de financiën van [slachtoffer] begin februari 2009 overgenomen. Wanneer deze verantwoordelijkheid wordt aanvaard, mag in redelijkheid van de beheerders verwacht worden dat zij een deugdelijke administratie bijhouden van de inkomsten en uitgaven die ten behoeve van [slachtoffer] zijn gedaan. Omdat [veroordeelde] en [medeverdachte] niet een zodanige administratie hebben bijgehouden, terwijl zij wel misbruik hebben gemaakt van hun beschikkingsmacht over de financiële middelen van [slachtoffer] , komt het voor rekening en risico van [medeverdachte] en [veroordeelde] dat gedane uitgaven, waarvan niet direct duidelijk is dat die ten behoeve van [slachtoffer] zijn gedaan, als zijnde verduisterd te eigen bate worden aangemerkt. Uit de berekening van de bewindvoerder volgen de uitgaven die onmiskenbaar zijn gedaan ten behoeve van [slachtoffer] . Deze uitgaven worden niet in aanmerking gebracht bij de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De overige uitgaven zijn volgens de bewindvoerder niet te herleiden naar [slachtoffer] .
De rechtbank is dan ook van oordeel, gelet op het voorgaande, dat aannemelijk is dat [veroordeelde] en [medeverdachte] een bedrag van € 40.000,-- zich wederrechtelijk hebben toegeëigend. De rechtbank zal het gezamenlijke wederrechtelijk verkregen voordeel dan ook vaststellen op dit bedrag.
Enige grond om de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel te beperken, zoals door de officier van justitie is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden.
Nu [veroordeelde] en [medeverdachte] samen verantwoordelijk zijn voor de verduisteringen, en zij beiden in gelijke mate hiervan voordeel hebben gehad - hetzij door het genot van hetgeen is betaald met verduisterd geld, hetzij door besparing van eigen kosten - zal de rechtbank het te ontnemen bedrag gelijkelijk verdelen en [veroordeelde] de verplichting opleggen een bedrag van 20.000 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat een civielrechtelijke procedure aanhangig is en, bij toewijzing van beide vorderingen, de mogelijkheid bestaat dat [veroordeelde] dubbel moet betalen. De officier van justitie heeft hierop gereageerd door op te merken dat, bij toewijzing van beide vorderingen, [veroordeelde] zal worden gecompenseerd in de executiefase door het bedrag van de ontnemingsmaatregel te doen verminderen met het in de civielrechtelijke procedure eventueel toegewezen bedrag. De rechtbank vertrouwt op deze toezegging en merkt hieromtrent nog het navolgende op.
Indien de onderhavige ontnemingsuitspraak onherroepelijk is, staat het de officier van justitie niet vrij in de executiefase ‘zomaar’ het bedrag te verlagen indien de civiele rechter enig bedrag toewijst aan de eisers in de civielrechtelijke procedure. Een onherroepelijke ontnemingsuitspraak moet door de officier van justitie geëxecuteerd worden overeenkomstig de beslissing van de rechter. Wel staat in een dergelijk geval de weg open van artikel 577b, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. In dit artikel is geregeld op welke wijze de rechter de onderhavige ontnemingsuitspraak kan wijzigen dan wel, indien veroordeelde heeft betaald, kan bepalen dat dit bedrag of een deel daarvan aan derden wordt uitgekeerd.