Home

Rechtbank Gelderland, 03-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5591, AWB - 18 _ 6866

Rechtbank Gelderland, 03-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5591, AWB - 18 _ 6866

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
3 december 2019
Datum publicatie
21 april 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:5591
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6866

Inhoudsindicatie

Dient object tot woning (artikel 220, onderdeel a en artikel 220a, tweede lid van de Gemeentewet)?. Geschiktheidscriterium. Onderdelen in gemengd gebruik.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: AWB 18/6866

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] te [plaats 1] (het object) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 4.767.000.

In hetzelfde geschrift heeft verweerder ook de aanslagen in de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2018 bekendgemaakt. Daarbij is de heffingsgrondslag voor de OZB gebruikers (OZBG) vastgesteld op € 2.292.000.

Bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft in het verweerschrift de rechtbank verzocht de vastgestelde WOZ-waarde te verlagen naar € 3.942.000, de OZBG-grondslag te verlagen naar € 1.457.000 en de aanslagen OZB overeenkomstig te verlagen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019 bij de enkelvoudige belastingkamer. Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] en namens verweerder [persoon C] en [persoon D] .

Het onderzoek is ter zitting gesloten, waarbij is aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan binnen zes weken. De rechtbank heeft aanleiding gezien de zaak te heropenen en te verwijzen naar de meervoudige belastingkamer. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld te laten weten of zij prijs stellen op een nadere mondelinge behandeling. Hierop hebben partijen niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is eigenaar en gebruiker van het object. Het betreft een woonzorgcentrum, bestaande uit een hoofdgebouw (twee woonclusters en kantoren), een nieuw woongebouw, een gebouw met 4 woonclusters, een dagopvang, een werkplaats en een zeep- en kaarsenmakerij met winkeltje. De bewoners hebben een eigen zit-/slaapkamer. Daarnaast zijn er leefruimten die door de bewoners gezamenlijk worden gebruikt, dit betreft de woonkamers, eetzalen, recreatieruimten. Ook is sprake van gangen, trappen en liften die verschillende ruimten met elkaar verbinden en die door zowel personeel als bewoners worden gebruikt (hierna: mixruimten).

2. Het verblijf van de bewoners in het woonzorgcentrum is duurzaam van aard. Aan de bewoners wordt naar behoefte hulp, verzorging en verpleging geboden.

Geschil

3. Tussen partijen is – zoals ter zitting op 29 mei 2019 is gebleken – uitsluitend nog in geschil of het object in hoofdzaak tot woning dient in de zin van artikel 220, onderdeel a, en artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet gelet op het arrest van de Hoge Raad van

5 januari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:3). Het geschil spitst zich toe op de vraag of de mixruimten en desbetreffende gangen moeten worden aangemerkt als woondelen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondelen. Dit is van belang voor het tarief van de aanslag OZB eigenaren (OZBE) en de vraag of terecht een aanslag OZBG is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

4. Artikel 220, aanhef en onder a., van de Gemeentewet bepaalt:

“Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven: een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.”

Artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt:

“Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”

Onder het criterium ‘in hoofdzaak’ heeft in dit verband te gelden 70 percent of meer (zie Aanpassingswet Wet WOZ, TK 1996–1997, 25 037, nr. 3 (MvT), p. 20).

5. In het arrest van 5 januari 2018 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:

“Zoals is uiteengezet in de arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016, nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084, BNB 2017/22, en nr. 15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085, BNB 2017/23, is het geschiktheidscriterium van toepassing bij de - in dit geval aan de orde zijnde - beantwoording van de vraag of een opstal als woning moet worden aangemerkt. Het bestemmingscriterium moet worden gehanteerd bij de - in dit geval niet aan de orde zijnde - aanwijzing van woongedeelten van een opstal die als geheel niet als woning kan worden aangemerkt.”

6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat op grond van dit arrest het gehele object als woning moet worden aangemerkt. Verweerder heeft dit bestreden en stelt zich op het standpunt dat het aandeel woonfunctie in het object 44% bedraagt zodat sprake is van een niet-woning.

7. Voor de vraag of een onroerende zaak al dan niet als woning moet worden aangemerkt is volgens de Hoge Raad in het arrest van 5 januari 2018 van belang of de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde in hoofdzaak is toe te rekenen aan delen van de onroerende zaak die naar aard en inrichting geschikt zijn om als woning te kunnen dienen en niet of deze delen van de onroerende zaak daarvoor ook daadwerkelijk dienen.

8. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of het object met toepassing van het geschiktheidscriterium als woning is aan te merken. Nog steeds komt het er daarbij op aan of ten minste 70 percent van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan gedeelten daarvan die tot woning dienen of volledig (dat wil zeggen 100%) dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Met andere woorden, van ieder afzonderlijk gedeelte van het object moet worden bepaald of dit geschikt is om tot woning te dienen. Nadat dit is vastgesteld, wordt de waarde van de delen die geschikt zijn om tot woning te dienen opgeteld om te beoordelen of deze ten minste 70 percent van de totale waarde uitmaken. Genoemd arrest biedt geen handvat voor de stelling van eiseres dat “als je het leeg denkt het geschikt is als woning”. In een lift of een gang kan immers niet gewoond worden, zodat die delen niet tot woning dienen. Evenmin kan in de feitelijke omstandigheden van dit geval gezegd worden dat de mixruimten volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, omdat deze ook door personeel worden gebruikt bij de uitoefening van hun functie.

9. Het vorenstaande brengt met zich dat van onderdelen in gemengd gebruik (de mixruimten) niet kan worden geoordeeld dat die onderdelen voldoen aan de in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet gestelde eisen.

10. Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het object niet in hoofdzaak tot woning dient. Hieruit volgt dat verweerder de aanslag OZBE terecht heeft gebaseerd op het tarief voor niet-woningen en dat terecht een aanslag OZBG is opgelegd. Wel dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het de WOZ-waarde betreft. Dit betekent dat de aanslag OZBE dient te worden verminderd; het beroep is in zoverre gegrond. De vermindering van de waarde heeft ook gevolgen voor de grondslag van de aanslag OZBG. Die dient overeenkomstig het taxatierapport van verweerder te worden verlaagd tot € 1.457.000. Deze bedragen zijn voor het overige niet in geschil.

11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.532 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting met een waarde per punt van € 254 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak als zwaar te kwalificeren. Voor het taxatierapport kent de rechtbank een vergoeding toe van € 387,20 (vier uren en een uurtarief van € 80 te vermeerderen met btw). Uit de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Staatscourant 2018, nr. 287) volgt dat voor de taxatie van een courante niet-woning een uurtarief wordt gehanteerd van € 68 (en tot 1 juli 2018 van € 65). Het feit dat sprake is van een minder courant object rechtvaardigt een wat hogere vergoeding, maar de rechtbank ziet geen aanleiding uit te gaan van meer dan € 80.

De vergoeding van het kadastraal uittreksel bedraagt € 7. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. De totale vergoeding voor bezwaar en beroep komt daarmee op € 1.926,20.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 3.942.000;

-

vermindert de aanslag OZBE dienovereenkomstig;

-

vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen gebruiker tot een berekend naar een grondslag van € 1.457.000;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.926,20.

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. R.A. Eskes en

mr. L.Y. Gramsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel