Home

Rechtbank Gelderland, 24-11-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6228, AWB - 19 _ 1084

Rechtbank Gelderland, 24-11-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6228, AWB - 19 _ 1084

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
24 november 2020
Datum publicatie
9 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:6228
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1084

Inhoudsindicatie

Vrijstelling overdrachtsbelasting. Tweetrapsmaking. Door het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde in het testament is een gewone gemeenschap tussen de bezwaarde en zijn twee zoons ontstaan. Eerder ontbonden huwelijksgemeenschap van bezwaarde en erflaatster herleeft niet. De verkrijging van de woning door eiser is slechts voor de helft uitgezonderd van overdrachtsbelasting

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/1084

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 4.420. Daarnaast is bij beschikking € 130 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2019 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2020.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A1] en [persoon A2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser en zijn broer zijn de enige kinderen uit het huwelijk van [naam man] (de bezwaarde) en [naam vrouw] (erflaatster).

2. Op [datum 1] 2010 is erflaatster overleden. Ten tijde van haar overlijden was zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de bezwaarde. Tot de huwelijksgemeenschap behoorde onder andere hun woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning).

3. Bij testament van 2 juni 2005 heeft erflaatster de bezwaarde als enig erfgenaam benoemd. Het testament bepaalt verder dat het recht van de bezwaarde op de nalatenschap eindigt op het moment dat hij een huwelijk aangaat. Over deze zogenoemde ‘tweetrapsmaking’ is in het testament voor zover van belang het volgende opgenomen.

3 Erfstelling

Voor het geval ik voor mijn echtgenoot, de heer [naam man] , mocht komen te overlijden benoem ik hem tot mijn enige erfgenaam.

4 Bezwaarde en verwachter

Hetgeen mijn echtgenoot hierna ook te noemen: “de bezwaarde”, van het uit mijn nalatenschap aan hem nagelatene, hierna aan te duiden met “voorwaardelijk vermogen”, bij zijn overlijden onvervreemd en onverteerd zal hebben nagelaten, zal ten deel vallen aan mijn kinderen, zulks met toepassing van de regels omtrent plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf, hierna zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen: “de verwachter”. De bezwaarde is mitsdien rechthebbende onder ontbindende voorwaarde en de verwachter is rechthebbende onder opschortende voorwaarde. (…)

6 Einde recht bezwaarde

a. Het recht van de bezwaarde op het voorwaardelijk vermogen eindigt:

(…)

4. Bij het aangaan van een huwelijk of partnerschap registratie door de bezwaarde, of duurzaam met een ander samenwonen als was hij gehuwd.

b. Na het eindigen van het recht van de bezwaarde rust op de bezwaarde of haar rechtsverkrijgenden de verplichting de goederen ter beschikking te stellen aan de verwachter.

4. Op [datum 2] 2016 is de bezwaarde in het huwelijk getreden. Daarop hebben de bezwaarde en de verwachters (eiser en zijn broer) ter verdeling van de nalatenschap van erflaatster een akte ondertekend met de titel “akte vaststelling voorwaardelijk vermogen en gemeenschap tevens inhoudende verdeling gemeenschap (nalatenschap van mevrouw [naam vrouw] )”. In die akte wordt de woning en de daarbij behorende hypotheekschuld toegedeeld en geleverd aan eiser en is bepaald dat eiser vanwege overbedeling een geldbedrag aan zijn vader en zijn broer verschuldigd is. De waarde van de woning is per de datum van ondertekening van de akte bepaald op € 442.000. De akte is op 28 december 2017 ondertekend. In die akte is een beroep gedaan op artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR).

5. Voor de verkrijging van de woning door eiser heeft verweerder met dagtekening 12 september 2018 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat voor de helft van de verkrijging sprake is van een verdeling van een nalatenschap zodat over die helft geen overdrachtsbelasting verschuldigd is op grond van de WBR. Voor de andere helft van de verkrijging heeft verweerder de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd.

Geschil

6. In geschil is of de verkrijging van de woning, voor het geheel, zoals eiser stelt, of voor de helft, zoals verweerder stelt, is uitgezonderd van overdrachtsbelasting op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, van de WBR.

7. Eiser stelt dat het intreden van de ontbindende voorwaarde in het testament, te weten het hertrouwen van de bezwaarde, als gevolg heeft gehad dat met terugwerkende kracht de nalatenschap is ‘herleefd’ en dus een (nieuwe) onverdeeldheid is ontstaan van een huwelijksgemeenschap en een nalatenschap. De verdeling daarvan valt volledig onder de vrijstelling van artikel 3, eerste lid, onder b, van de WBR, aldus eiser.

Beoordeling van het geschil

8. Op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, van de WBR wordt hetgeen is verkregen krachtens de verdeling van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap, niet als verkrijging in de zin van de overdrachtsbelasting aangemerkt.

9. Onder een verdeling moet worden verstaan iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten van de gemeenschap medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen.1

10. De vraag is of er een te verdelen huwelijksgemeenschap is. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Door het overlijden van erflaatster is de huwelijksgemeenschap ontbonden. Tot die ontbonden gemeenschap was de bezwaarde als enige gerechtigd waardoor die gemeenschap van rechtswege is opgehouden te bestaan.

11. De vervolgvraag is of deze niet meer bestaande huwelijksgemeenschap kan herleven. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De rechtbank wijst daartoe op artikel 3:38, tweede lid, van het BW.

12. Weliswaar ontstaat door het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde opnieuw een gemeenschap, maar dit is een (gewone) gemeenschap tussen de bezwaarde en zijn twee zoons. Deze gemeenschap is geen ontbonden huwelijksgemeenschap en artikel 3, eerste lid, onder b, van de WBR is op de verdeling daarvan niet van toepassing.

13. Dit laat onverlet dat eiser tezamen met zijn broer als rechtverkrijgende onder algemene titel voor de helft in deze gemeenschap was gerechtigd en dat op de verdeling van die helft tussen eiser en zijn broer artikel 3, eerste lid, onder b, van de WBR wel van toepassing is. Verweerder heeft die helft daarom terecht niet in aanmerking genomen bij de naheffingsaanslag. Voor het overige is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

15. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep tegen de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.

16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande enmr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.