Home

Rechtbank Gelderland, 08-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1718, AWB - 19 _ 6592

Rechtbank Gelderland, 08-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1718, AWB - 19 _ 6592

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
8 april 2021
Datum publicatie
11 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:1718
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6592

Inhoudsindicatie

Verzwijgen van omzet uit handel in landbouwmachines leidt ertoe dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Eiser heeft met hetgeen hij heeft gesteld over de herkomst van bepaalde uit het buitenland afkomstige bedragen niet doen blijken dat de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. De door verweerder gemaakte winstcorrectie nadat die is verminderd bij uitspraak op bezwaar houdt stand. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/6592

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 221.968. Bij beschikking is € 17.950 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 september 2019 de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 152.837, en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig aangepast.

Eiser heeft daartegen bij fax van 7 november 2019, dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A1] en [persoon A2] .

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is geboren op [datum 1] 1975 en is afkomstig uit [land in Zuid-Amerika] . Hij woont sinds

[datum2] 1998 in Nederland. Eiser handelt in landbouwmachines .

2. Op [datum 3] 2011 heeft eiser zijn te [plaats 2 in Zuid-Amerika] ( [land in Zuid-Amerika] ) gelegen woning verkocht aan [persoon B] voor USD 120.000.

3. Eiser is op 2 februari 2011 een geldleningsovereenkomst aangegaan met

[persoon C] voor USD 56.920.

4. Op 22 maart 2011 heeft eiser een bedrag van € 95.000 op zijn Nederlandse bankrekening ontvangen met omschrijving:

“TRANSACTIE [transactienummer 1] EUR 95.000,00 [persoon D] /RFB/PARA COMPRA DE MAQUINARIA ZIE (TE ONTVANGEN) KENNISGEVING”

De opdrachtgever van de betaling is [persoon D] .

5. Op 12 april 2011 heeft eiser een bedrag van USD 50.000 op zijn Nederlandse bankrekening ontvangen met omschrijving:

“TRANSACTIE [transactienummer 2] USD 50.000,00 TRANSFER [bedrijf E] S.R.L/RFB/POR LA COMPRA DE UN CARGADO ZIE (TE ONTVANGEN) KENNISGEVING”

De opdrachtgever van de betaling is [bedrijf E] srl.

6. In mei 2011 heeft eiser door aankoop een woning aan de [adres 1] te [woonplaats ] verkregen, vrij van schuld.

7. Op [datum 4] 2013 is eiser vanuit [plaats 2] , [land in Zuid-Amerika] , op Schiphol aangekomen en vervolgens aangehouden. Eiser had meer dan € 10.000 aan contanten bij zich.

8. Verweerder heeft eiser met datum 29 februari 2012 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2011.

9. Verweerder heeft op 11 april 2012 de aangifte IB/PVV 2011 ten name van eiser ontvangen. In deze aangifte zijn uitsluitend de rubrieken ‘persoonlijke gegevens’ (géén huisgenoot of echtgenoot) en ‘eigen woning’ (eigenaar van een woning vrij van eigenwoningschuld) ingevuld.

10. De aanslag IB/PVV 2011 is gedagtekend 3 augustus 2012 en is overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 0.

11. Op 23 december 2016 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 221.968. Eiser heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.

12. De Rechtbank Amsterdam (strafkamer) heeft in haar vonnis van [datum 5] 2018, nr. 13/ [xx] -17, eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden voor belastingfraude en gewoontewitwassen. De Rechtbank Amsterdam heeft bewezen verklaard dat het door de belastingdienst geleden nadeel over de periode 2011-2015 € 168.540 is.

13. De uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag heeft als datum

27 september 2019. Het verzamelinkomen is nader vastgesteld als volgt:

saldo winstberekening

€ 180.404

af: zelfstandigenaftrek

€ 4.602

af: startersaftrek

€ 2.123

€ 6.725

€ 173.679

af: MKB-winstvrijstelling € 173.679 * 12%

€ 20.842

resultaat = inkomen box 1 = verzamelinkomen

€ 152.837

Geschil

14. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij gaat het er met name om of:

-

sprake is van een nieuw feit, dan wel kwade trouw op basis waarvan navordering is toegelaten;

-

de door verweerder gestelde inkomsten voor het juiste bedrag tot het inkomen van eiser zijn gerekend en wie daarvan de bewijslast heeft en of die bewijslast verzwaard is.

15. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte de verkoopopbrengst van de woning te [land in Zuid-Amerika] van USD 120.000 / € 95.000 en een door [persoon G] verstrekte lening van USD 50.000 / € 34.526 tot de omzet gerekend.

16. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Bron van inkomen

17. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank volgt hen daarin, dat de activiteiten van eiser, bestaande uit de handel in landbouwmachines , aangemerkt kunnen worden als het drijven van een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet Ib).

Nieuw feit

18. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw, rust op de inspecteur.

19. Verweerder mag bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.1

20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beschikking over een nieuw feit. De primitieve aanslag IB/PVV is opgelegd op 3 augustus 2012 en op dat moment waren er geen redenen voor verweerder om te twijfelen aan de juistheid van de gedane aangifte. Pas later is verweerder bekend geworden met feiten die deden vermoeden dat eiser geen inkomsten uit zijn handel in landbouwmachines had aangegeven. Verweerder mag dus navorderen over 2011.

Vereiste aangifte

21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, en dat om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Niet in geschil is dat verweerder eiser heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2011, zodat de vraag naar de vereiste aangifte aan de orde kan komen.2

22. Artikel 27e, eerste lid, van de Awr bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.3 Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is.4 Inhoudelijke gebreken in de aangifte leiden alleen tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.5 Ten slotte geldt dat indien sprake is van een rechtens pleitbaar standpunt, er geen ruimte is voor omkering en verzwaring van de bewijslast.6

23. Verweerder is van mening dat uit de overgelegde stukken volgt dat eiser aangifte IB/PVV 2011 heeft gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. Eiser voert aan dat hij over dat jaar aangifte heeft gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 15.866. In augustus 2019 heeft eiser, volgens zijn zeggen, een correctie-aangifte ingediend naar een verzamelinkomen van € 105.516

24. De rechtbank stelt vast dat eiser aangifte heeft gedaan naar een verzamelinkomen van nihil. Eiser heeft bij het doen van aangifte geen jaarstukken van zijn onderneming overgelegd. Dat eiser in bezwaar ‘correctie-aangiften’ heeft ingediend maakt deze vaststelling niet anders, nu deze ‘aangiften’ hebben te gelden als motivering van het eerder ingediende bezwaar tegen de navorderingsaanslag, en niet als aangiften in de zin van de wet. Wanneer het in de aangifte aangegeven inkomen, en het door eiser in de bezwaarfase opgevoerde inkomen worden vergeleken, dan volgt hieruit dat eiser zowel een absoluut als relatief gezien aanzienlijk te laag bedrag heeft aangegeven. Het hierdoor te weinig betaalde bedrag aan belasting en premies is naar het oordeel van de rechtbank in absolute zin aanzienlijk. De rechtbank stelt verder vast dat de verschuldigde belasting verhoudingsgewijs ook aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser ten tijde van het doen van de aangifte zich ten minste ervan bewust moest zijn geweest dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting en premies niet zou worden geheven. Verder is volgens de rechtbank aannemelijk dat eiser bij het doen van de aangifte en het daarin achterwege laten van de resultaten van zijn onderneming, zich bewust was van dit gebrek en van de gevolgen daarvan voor de belastingheffing. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de stelling van eiser dat hij op grond van de opmerking van een medewerker van de Kamer van Koophandel mocht menen dat aangifte doen niet nodig was, eiser er niet van heeft weerhouden (toch) aangifte te doen, nog daargelaten dat een dergelijke opmerking de rechtbank onaannemelijk voorkomt. Daarnaast geldt dat een dergelijke opmerking niet aan verweerder kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de vereiste aangifte dus niet gedaan.

Redelijke schatting

25. Nu eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan, leidt dit ertoe dat eiser ten aanzien van de door verweerder gemaakte correctie in het inkomen van eiser de verzwaarde bewijslast draagt. Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.7 In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.8

26. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hiervoor geformuleerde vereisten voldaan. In de bezwaarfase hebben meerdere besprekingen tussen verweerder en de accountant van eiser plaatsgevonden, en zijn de resultaatsberekeningen van verweerder en van de accountant van eiser vergeleken om te komen tot een redelijke schatting. Vervolgens is de aanslag door verweerder verminderd bij uitspraak op bezwaar. Middels overlegging van het vonnis van de Rechtbank Amsterdam heeft verweerder zijn feitelijke stellingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Dit vonnis vermeldt in de bewezen-verklaring een over de periode 2011-2015 door de belastingdienst geleden nadeel (door eiser niet betaalde belasting) van € 168.540.

Overtuigend aantonen onjuistheid aanslagen

27. In geval van omkering en verzwaring van de bewijslast moet eiser doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aantonen, dat de correctie te hoog is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft namelijk niet overtuigend aangetoond dat de op zijn bankrekening bijgeschreven € 95.000 is te koppelen aan de verkoop van de woning. Immers, degene die dat geldbedrag heeft overgeboekt, [persoon D] , is een ander dan de koper van het huis, [persoon B] . Bovendien duidt de omschrijving op het bankafschrift op de aankoop van een machine (‘ maquinaria ’), en er is sprake van een tijdsverloop van ruim twee maanden tussen de verkoop van de woning en de bijschrijving op de bankrekening. Een match met de verkoop van de woning in [land in Zuid-Amerika] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken. Hetzelfde geldt voor de door [persoon G] verstrekte lening van USD 50.000 / € 34.526. Weliswaar gaat de rechtbank, anders dan verweerder, gelet op de ter zake overgelegde overeenkomst waarin ook de lening van [persoon C] is vastgelegd, ervan uit dat sprake was van een lening, maar degene die het bedrag heeft overgeschreven is niet [persoon G] , maar [bedrijf E] srl. Bovendien duidt de omschrijving bij het door eiser op zijn bankrekening bijgeschreven bedrag van € 34.526 niet op een lening, maar op de aankoop van een lading goederen (‘la compra de un cargado’), en is sprake van een tijdsverloop van ruim twee maanden tussen het aangaan van de lening en de bijschrijving op de bankrekening. Een match met de verstrekking van de lening is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken. De door verweerder gemaakte correctie houdt dus stand. De achteraf opgestelde en door eiser overgelegde verklaringen, en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, maken dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De schriftelijke verklaringen zijn immers jaren later opgesteld en verder wordt daarin geen uitleg gegeven waarom bij de overboekingen omschrijvingen zijn vermeld die niet overeenstemmen met de beweerdelijke herkomst van het geld. Eiser heeft daarover tijdens de zitting verklaard dat de overboekingen zonder de verkeerde omschrijvingen niet zouden hebben kunnen plaatsvinden vanwege de regels die in [land in Zuid-Amerika] gelden voor overboekingen naar het buitenland. De rechtbank hecht geen waarde aan deze stelling aangezien die niet is onderbouwd. Bovendien blijkt die stelling niet uit andere overboekingen naar het buitenland aangezien bij sommige daarvan geen omschrijving is vermeld.

28. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

29. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.

30. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. P.C. Quak en

mr. B.J. Zippelius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.