Home

Rechtbank Gelderland, 19-07-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5148, AWB - 19 _ 3936

Rechtbank Gelderland, 19-07-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5148, AWB - 19 _ 3936

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
1 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:5148
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3936
Relevante informatie
Art. 11 lid 1 onderdeel b Wet LB, Art. 15b Wet LB, Art. 17 lid 1 onderdeel b Wet LB, Art. 31 Wet LB, Art. 31a Wet LB, Art. 32d Wet LB, Art. 39c Wet LB, Art. 67f AWR

Inhoudsindicatie

Loonheffingen. In geschil is of de inspecteur uitgaven voor beveiligingsmaatregelen bij de privéwoning van een werknemer en de inrichting van een werkkamer in die woning terecht tot het loon heeft gerekend. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van vrije verstrekkingen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval als aan de relevante bepalingen van vóór invoering van de werkkostenregeling wordt getoetst. Maar ook als wordt gegaan van de toepassing van de werkkostenregeling, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vrije verstrekking, omdat eiseres de uitgaven niet als zodanig heeft aangewezen. De rechtbank vernietigt wel de boete, omdat de inspecteur onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan eiseres opzet of grove schuld kan worden verweten.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 19/3936 en 19/3937

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 11 december 2017 aan eiseres over het jaar 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 54.293 (de naheffingsaanslag 2013), alsmede bij beschikking een boete van € 16.060. Tevens is bij beschikking € 10.090 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft met dagtekening 11 december 2017 aan eiseres over het jaar 2014 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 16.066 (de naheffingsaanslag 2014). Tevens is bij beschikking € 1.918 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2019 de naheffingsaanslag 2014 en de daarop betrekking hebbende beschikking belastingrente gehandhaafd. Bij uitspraak op bezwaar op dezelfde dag heeft verweerder de naheffingsaanslag 2013 verminderd tot € 45.045 en de desbetreffende beschikking belastingrente en boetebeschikking dienovereenkomstig verminderd.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, een conclusie van repliek ingediend, die in afschrift is doorgestuurd naar verweerder. Verweerder heeft geen conclusie van dupliek ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Namens eiseres is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .

De zaken zijn tegelijkertijd behandeld met zaak 19/3935 over een aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een besloten vennootschap, gevestigd op het adres [adresgegevens]

. De vennootschap is opgericht op [datum] . De aandelen van eiseres zijn in handen van [N.V. 1] . De aandelen van [N.V. 1] . zijn middellijk in handen van de heer [naam persoon D] ( [persoon D] ). [persoon D] is in loondienst bij eiseres. Eiseres heeft nog twee andere medewerkers in dienst. Vanaf [datum] is [persoon D] ook bestuurder van eiseres. Daarvoor was de [naam persoon D] senior, de vader van [persoon D] (de vader), de bestuurder van eiseres.

2. In de jaren 2013 en 2014 was [persoon D] tevens één van de vennoten van [naam vennootschap] ( [vennootschap] ), een accountantskantoor.

3. [persoon D] woonde tot medio 2013 aan [adresgegevens] . Vanaf juni 2013 woonde hij aan de [adresgegevens] (de woning). In deze woning was een volledig gemeubileerde werkkamer aanwezig.

4. Op 29 oktober 2014 is verweerder een boekenonderzoek bij eiseres gestart. Met datum 1 september 2017 is het definitieve controlerapport opgemaakt en aan eiseres toegezonden.

5. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslagen loonheffingen hebben betrekking op een correctie in verband met uitgaven voor de inrichting van een werkkamer en een correctie in verband met uitgaven voor beveiligingsmaatregelen.

6. Voor het jaar 2013 is een bedrag van € 61.769 tot het loon van [persoon D] gerekend in verband met uitgaven voor de inrichting van een werkkamer, welke uitgaven eiseres voor haar rekening heeft genomen. De werkkamer bevindt zich op de begane grond aan de achterzijde van de woning. De werkruimte kan worden bereikt via een hal in de woning en is door een tussendeur afgescheiden van de hal. De hal geeft ook toegang tot de garage en andere gedeelten van de woning. De werkruimte heeft openslaande tuindeuren. De werkruimte beschikt niet over een eigen toilet. Eiser heeft uitgaven gedaan voor de inrichting van de werkkamer bestaande uit op maat gemaakte inbouwkasten en lambrisering, een bureau en een vergadertafel.

7. In verband met uitgaven voor de beveiligingsmaatregelen zijn bedragen van € 42.640 (2013) en € 30.896 (2014), in totaal € 73.536, tot het loon van [persoon D] is gerekend.

8. Ten aanzien van de beveiligingsmaatregelen staan de volgende feiten vast.

9. In 2005 is een cliënt van [vennootschap] , [persoon E] , ziek geworden als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt. De cliënt was van mening dat hij verkeerd was geadviseerd over het verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en dat hij daardoor te weinig inkomsten ontving om van rond te komen. In 2010 is [persoon D] bedreigd door deze (ex)cliënt van [vennootschap] .

10. Bij brief van 24 mei 2013 heeft [bedrijf] Beveiliging ( [bedrijf] ) een offerte met nummer [offertenummer] uitgebracht voor het treffen van beveiligingsmaatregelen ten behoeve van de nieuwe woning te [plaatsnaam] . De offerte is gericht aan ‘ [persoon D] ’ met als adres [adresgegevens] . De offerte betreft een totaalprijs van € 75.000 exclusief omzetbelasting voor een inbraaksignalering voor de woning en het bijgebouw inclusief een gronddetectiesysteem, vingerscans, een beheercomputer, rookmelders en een video-observatiesysteem. In de offerte is tevens opgenomen dat de verdeling van de facturatie (bedrijf/privé) in nader overleg geschiedt.

11. [bedrijf] heeft op 24 mei 2013 een factuur uitgereikt aan eiseres met de vermelding ‘termijn zakelijk deel beveiliging’ voor een bedrag van € 18.750 vermeerderd met € 3.937,50 aan omzetbelasting. Verweerder heeft deze uitgave als een vrije verstrekking voor de loonheffingen beschouwd.

12. In een e-mail van 3 juli 2013 van de directeur van [B.V.] aan [persoon D] en [persoon F] zijn afspraken over de beveiliging weergegeven. Hierin is onder meer opgenomen:

“(…)

3. [persoon E] wordt een toegangs-/ omgangsverbod toegezonden voor alle aan [vennootschap] gelieerde panden en/ of personen. (…)

(…)

5. Na verzending van het aangetekend schrijven, houdt [vennootschap] een beveiliger op de achtergrond standby. Deze treedt [persoon E] primair preventief doch zonodig repressief tegemoet bij niet naleving van de onder punt 3 genoemde voorwaarden.

6. Zonodig wordt vanuit [vennootschap] inspanning getroost, om ook thuissituaties van medewerkers beter te beveiligen. E.e.a. geldt ook ten aanzien van de ramen aan [adresgegevens] welke worden uitgerust met beveiligingsfolie.

(…)”

13. [bedrijf] heeft twee facturen uitgereikt aan [naam N.V. 2] ( [N.V. 2] ). Het betreft een factuur van 7 oktober 2013 van € 35.240 vermeerderd met € 7.400,40 aan omzetbelasting en een factuur van 18 november 2014 van € 25.534 vermeerderd met € 5.362,14 aan omzetbelasting. Op de facturen is vermeld dat het gaat om een inbraaksignaleringssysteem, vingerscans, rookmelders en een video-observatiesysteem.

14. Tot de gedingstukken behoren leaseovereenkomsten en afgiftebevestigingen tussen [vennootschap] en [N.V. 2] , waarbij [bedrijf] als handelsnaam van [N.V. 2] op de leaseovereenkomst is vermeld. Op deze documenten is [bedrijf] als handelaar vermeld en is verwezen naar offerte [offertenummer] dan wel is de vermelding ‘Video Observatiesysteem’ opgenomen. Tot de gedingstukken behoort ook een brief van 15 oktober 2013 van [N.V. 2] aan [vennootschap] met als onderwerp ‘Uw Leasecontract: [nummer] -Conform offerte [offertenummer] ’. In de brief is onder meer vermeld:

“(…) Hartelijk bedankt voor uw leasingaanvraag. Hiermede bevestigen wij u dat, na levering van het leaseobject, het contract van kracht is en hopen wij op een prettige samenwerking. (…)”

Geschil

15. In geschil is of de naheffingsaanslagen en boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

16. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, omdat de uitgaven voor de beveiligingsmaatregelen en de inrichting van de werkkamer ten onrechte tot het loon van [persoon D] zijn gerekend. Eiseres bestrijdt dat sprake is van opzet en stelt dat daarom geen boeten kunnen worden opgelegd. Eiseres voert ook een aantal formele beroepsgronden aan. Zij stelt dat verweerder de behoorlijkheidsgrenzen heeft overschreden, dat verweerder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) heeft geschonden en dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. De naheffingsaanslag 2013 is verminderd, maar verweerder heeft verzuimd een kostenvergoeding voor het bezwaar toe te kennen.

17. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen en boeten terecht zijn opgelegd. Verweerder heeft de formele beroepsgronden van eiseres bestreden.

Beoordeling van het geschil

Opmerking vooraf

18. Bij brief van 26 januari 2022 heeft de rechtbank de conclusie van repliek doorgestuurd naar verweerder, maar daarbij is verzuimd om verweerder in de gelegenheid te stellen binnen een bepaalde termijn een conclusie van dupliek in te dienen. Op de zitting heeft verweerder kunnen reageren op de conclusie van repliek en desgevraagd heeft verweerder te kennen gegeven dat hem daarmee voldoende gelegenheid is geboden voor een reactie.

Op de zaak betrekking hebbende stukken

19. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, waaronder:

  1. een beschrijving en/of afschrift van de stukken die verband houden met de belastingaangelegenheden van eiseres die met derden - in elk geval de curator - zijn uitgewisseld;

  2. een beschrijving van de inlichtingen die in verband met de belastingaangelegenheden van eiseres aan derden - in elk geval de curator - zijn verstrekt;

  3. de schriftelijke verzoeken die de curator aan de Belastingdienst heeft gedaan met het verzoek om informatie over eiseres, een afschrift van de stukken die door verweerder aan de curator zijn verstrekt, alsmede de belangenafweging die daarbij is gemaakt;

  4. e overige aan verweerder gerichte aanvragen door deze derden, alsmede de daarmee samenhangende correspondentie;

  5. gespreksnotities van de overleggen met de curator.

20. Voor zover verweerder bij zijn stelling blijft dat de stukken niet zijn opgemaakt, verzoekt eiseres de rechtbank verweerder op te dragen inlichtingen te geven op grond van

artikel 8:28 dan wel artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) teneinde hem ertoe te bewegen openheid van zaken te geven.

21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij alle stukken waarover hij beschikt heeft verstrekt. De stukken waar eiseres om verzoekt bestaan niet en kunnen daarom niet worden verstrekt. De informatie over de manier waarop de hij aan de stukken over de beveiliging van het woonhuis en over de bedreiging van [persoon D] is gekomen, is volgens verweerder irrelevant voor de beoordeling van de juistheid van de onderhavige naheffingsaanslag. Informatie over de manier waarop verweerder aan de bedoelde

stukken is gekomen heeft geen invloed gehad op en kon ook geen invloed hebben

op de besluitvorming over de onderhavige naheffingsaanslag. Deze informatie - nog

los van het feit dat hier geen vastleggingen en dus geen stukken van bestaan -

hoort daarom niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, aldus verweerder.

22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de door eiseres bedoelde stukken bestaan. Verweerder kan niet worden verplicht stukken over te leggen die hem niet ter beschikking staan.1 Hoewel aannemelijk is dat bepaalde stukken op enig moment beschikbaar moeten zijn geweest, acht de rechtbank de verklaring van verweerder dat hij hierover nu in elk geval niet meer kan beschikken, geloofwaardig. Dit brengt mee dat verweerder deze stukken niet kan overleggen. De beroepsgrond van eiseres over ontbrekende stukken kan dus niet leiden tot het opdragen van verweerder tot het overleggen van stukken.

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

23. Eiseres stelt dat verweerder de behoorlijkheidsgrenzen heeft overschreden, omdat de controleambtenaar informatie heeft uitgewisseld met een derde (de curator) en verweerder de herkomst van vertrouwelijke stukken in het dossier (stukken over de beveiligingsmaatregelen) niet heeft kunnen verklaren. Verweerder heeft op een manier gehandeld die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit handelen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De verkrijging van de stukken waarvan de herkomst niet duidelijk is, moet ontoelaatbaar worden geacht, aldus eiseres.

24. Verweerder betwist dat sprake is van een schending van de geheimhoudingsplicht. Van een onrechtmatige verkrijging van stukken kan volgens hem geen sprake zijn, omdat alle denkbare manieren legitiem zijn.

25. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat de geheimhoudingsplicht is geschonden. Alhoewel de herkomst van stukken over de beveiligingsmaatregelen onduidelijk is, zijn onvoldoende feiten vast komen te staan voor een oordeel dat verweerder deze stukken op onrechtmatige wijze zou hebben verkregen. Voor zover sprake zou zijn van onrechtmatig handelen geldt bovendien dat dit niet jegens eiseres, maar jegens [persoon D] of [vennootschap] zou zijn. Eiseres heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd welke belangen aan haar zijde zouden zijn geschaad. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Beveiligingsmaatregelen

26. Verweerder heeft met toepassing van de loondoorbetalingsregeling2 de uitgaven voor de beveiligingsmaatregelen als loon van [persoon D] in aanmerking genomen. Verweerder is hierbij uitgegaan van het totale bedrag van € 73.536 inclusief omzetbelasting dat [bedrijf] in rekening heeft gebracht aan [N.V. 2] . De beveiligingsmaatregelen zijn aan de eigen woning van [persoon D] getroffen en dus is volgens verweerder (mede) sprake van een privévoordeel. Van een vrije verstrekking is volgens verweerder geen sprake.

27. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de beveiligingsmaatregelen waarvan zij de kosten heeft gedragen, als vrije verstrekkingen moeten worden beschouwd, omdat deze naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Voor zover dit niet het geval is, vallen deze kosten volgens eiseres onder de forfaitaire ruimte en is daarom geen sprake van een belaste verstrekking.

28. Het standpunt van eiseres komt erop neer dat wel sprake is van loon, al dan niet op grond van de loondoorbetalingsregeling, maar dat sprake is van een vrije verstrekking in de zin van artikel 11, eerste lid, letter b, in samenhang met artikel 17, eerste lid, letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) zoals dat gold voor 1 januari 2011. Op grond van deze bepalingen behoorden niet tot het loon verstrekkingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, een en ander volgens nader vastgestelde normeringen en beperkingen.

29. Met de invoering van de zogenoemde werkkostenregeling3 per 1 januari 2011 zijn deze bepalingen komen te vervallen. Op grond van artikel 39c van de Wet LB geldt echter overgangsrecht waarbij de inhoudingsplichtige ervoor kan kiezen de oude regeling toe te passen. Dit keuzeregime geldt voor tijdvakken tot 1 januari 2015.4 De inhoudingsplichtige kan deze keuze - gedurende de overgangsperiode - ieder jaar opnieuw maken en is dus niet gehouden de voor het ene jaar gemaakte keuze ook voor het volgende jaar te laten gelden.5

30. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om beveiligingsmaatregelen die niet ongebruikelijk zijn voor een woning en bijbehorende grond van vergelijkbare omvang en ligging. Van de verstrekking van dergelijke beveiligingsmaatregelen kan daarom niet worden gezegd dat deze naar maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Het enkele feit dat verweerder een deel ervan als vrije verstrekking heeft aangemerkt doet daar niet aan af. Hieraan kan eiseres niet het vertrouwen ontlenen dat dit voor het overige ook het geval zou zijn. Voor zover eiseres gerechtigd was de oude regeling toe te passen, is daarom geen sprake van een vrije verstrekking.

31. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de aanwijzing van loonbestanddelen die de inhoudingsplichtige onder de werkkostenregeling wil brengen, moet plaatsvinden voorafgaand aan het genietingsmoment van dat loon.6 Ook als ervan uit zou moeten worden gegaan dat eiseres er niet of niet tijdig voor zou hebben gekozen om de oude regeling toe te passen, is uit niets gebleken dat eiseres tijdig de uitgaven voor de beveiligingsmaatregelen heeft aangewezen als loonbestanddelen die onder de werkkostenregeling vallen. Ook in zoverre kon eiseres de loonheffingen niet achterwege laten.

32. De conclusie is dat verweerder de uitgaven voor de beveiligingsmaatregelen terecht tot het loon heeft gerekend. Omdat eiseres hierover geen loonheffingen heeft afgedragen, heeft verweerder hiervoor terecht nageheven.

Werkkamer

33. Tot 1 januari 2011 behoorden niet tot de vrije vergoedingen en verstrekkingen de vergoedingen en verstrekkingen ter zake van een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, voorzover niet was voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen regels die mede betrekking hebben op de mate waarin de vergoeding niet tot de vrije vergoedingen wordt gerekend.7 In artikel 30 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (UR LB) waren deze regels nader uitgewerkt. De vergoedingen en verstrekkingen ter zake van een werkruimte konden onbelast blijven, mits de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormde (het zelfstandigheidscriterium). Ook was van belang in welke mate het inkomen in of vanuit de werkruimte werd verworven (het inkomenscriterium). Op grond van artikel 31 van de UR LB waren de vrije vergoedingen en verstrekkingen voor een werkruimte gemaximeerd. Met de invoering van de werkkostenregeling is deze regeling komen te vervallen. Op grond van het hiervoor aangehaalde overgangsrecht kon eiseres ervoor kiezen de oude regelingen toe te passen.

34. Eiseres stelt zich op het standpunt dat is voldaan aan het zelfstandigheidscriterium, waarmee zij kennelijk een beroep doet op de toepassing van de oude regeling. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de werkruimte echter niet aan het zelfstandigheidscriterium, alleen al omdat de werkkamer niet is voorzien van eigen sanitair. Voor zover eiseres alsnog een beroep doet op de werkkostenregeling, faalt dit, omdat uit niets is gebleken dat eiseres tijdig de uitgaven voor de inrichting van de werkkamer heeft aangewezen als loonbestanddelen die onder de werkkostenregeling vallen.

35. Verweerder heeft de uitgaven voor de inrichting van de werkkamer dus terecht tot het loon gerekend. Omdat eiseres hierover geen loonheffingen heeft afgedragen, heeft verweerder ook hiervoor terecht nageheven.

Boete

36. Verweerder heeft aan eiseres een vergrijpboete van 50% opgelegd op grond van artikel 67f van de AWR en het toepasselijke beleid8. De boete heeft betrekking op het niet in aanmerking nemen van loon in verband met de uitgaven voor de inrichting van de werkkamer. Verweerder heeft eiseres primair opzet verweten en daartoe kortweg aangevoerd dat [persoon D] fiscale kennis heeft en geweten moet hebben dat geen recht op aftrek bestond, dan wel dat de bedragen tot het loon moesten worden gerekend. Verweerder stelt in beroep subsidiair dat sprake is van grove schuld.

37. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een boete de toerekening van opzet of grove schuld van een ander dan de belastingplichtige aan de belastingplichtige is uitgesloten.9 De enkele omstandigheid dat een gedraging van een derde, zoals een personeelslid of een externe kracht, aan een rechtspersoon wordt toegerekend, kan niet rechtvaardigen dat het bij die derde aanwezige opzet of diens grove onzorgvuldigheid wordt aangemerkt als opzet of grove schuld van de rechtspersoon.10

38. Verweerder heeft niets gesteld over welke personen betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de aangifte(n) waarin het loon in verband met de uitgaven voor de inrichting van de werkkamer had moeten worden opgenomen en welke wetenschap deze personen daarover hadden. Verweerder heeft daarom niet bewezen dat het aan opzet dan wel grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Het enkele feit dat ten onrechte de uitgaven voor de inrichting van de werkkamer niet tot het loon zijn gerekend is hiervoor onvoldoende. Ook het feit dat [persoon D] fiscale kennis heeft is onvoldoende, te meer omdat [persoon D] in de onderhavige tijdvakken geen bestuurder van eiseres was. De boete zal dus worden vernietigd.

Immateriële schadevergoeding

39. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.11 Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid12 is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.

40. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 13 december 2017. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 31 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. Naar boven afgerond is de overschrijding zes keer een half jaar. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 3.000 (zes keer € 500). Hierbij merkt de rechtbank de twee zaken tegen de naheffingsaanslagen loonheffing aan als samenhangend, zodat voor deze twee zaken maar één keer een schadevergoeding van € 500 per half jaar wordt toegekend. Van samenhang met het beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting is geen sprake, omdat de beroepen niet in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. . De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 14 juni 2019. De bezwaarperiode heeft daarmee twaalf maanden langer dan zes maanden geduurd. Verweerder moet daarom van de totale schadevergoeding een bedrag van € 1.161 betalen (12/31 x € 3.000). De Staat moet de rest betalen, dus € 1.839. De rechtbank zal verweerder en de Staat veroordelen om deze bedragen aan eiseres te betalen.

Kostenvergoeding bezwaar

41. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag 2013 gegrond verklaard. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder terecht geen kostenvergoeding voor het bezwaar toegekend, omdat eiseres daar, voor zover het de naheffingsaanslagen loonheffingen betreft, niet om heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan.

Conclusie

42. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen tegen de naheffingsaanslagen ongegrond te worden verklaard. Het beroep met zaaknummer 19/3936 dient uitsluitend gegrond te worden verklaard voor zover het de opgelegde boete betreft. Omdat eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond te worden verklaard.

43. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep met zaaknummer 19/3936 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Van samenhang met zaak 19/3935 is geen sprake, omdat de werkzaamheden niet (nagenoeg) identiek konden zijn. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep met zaaknummer 19/3936 gegrond, uitsluitend voor zover het de boete betreft, en voor het overige ongegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover het de boete betreft;

-

vernietigt de boete;

-

verklaart het beroep met zaaknummer 19/3937 ongegrond;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres ten bedrage van € 1.161;

-

veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres ten bedrage van € 1.839;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.138,50;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 345 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.W. Monteiro, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Ketner, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).