Home

Rechtbank Gelderland, 20-12-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7332, AWB - 21 _ 2454

Rechtbank Gelderland, 20-12-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7332, AWB - 21 _ 2454

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20 december 2022
Datum publicatie
6 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:7332
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2454
Relevante informatie
Art. 3.20 Wet IB 2001, Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 8 AWR, Art. 8:58 Awb

Inhoudsindicatie

Man en vrouw drijven een onderneming in vof-verband. Gedurende een aantal maanden is hun 15-jarige en leerplichtige zoon ook ingeschreven als vennoot. In geschil zijn diverse correcties op de winst van de vof. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze terecht in aanmerking genomen. Verder is in geschil of de zoon ondernemer is en of hij recht heeft op een hoger winstaandeel of een hogere arbeidsbeloning dan waar aanvankelijk door partijen vanuit is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de zoon als ondernemer aangemerkt moet worden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat een hogere arbeidsbeloning zakelijk is.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 21/2454 en AWB 21/2455

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.772. Daarbij is op grondslag van de te betalen belasting een beschikking belastingrente afgegeven.

Verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van € 1.893 opgelegd. Na verrekening van een eerdere voorlopige aanslag en rekening houdend met de in rekening gebrachte belastingrente van € 87 bedraagt het op de navorderingsaanslag te betalen bedrag € 774.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 mei 2021 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.

Eiser heeft bij brief, bij de rechtbank binnengekomen op 18 mei 2021, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.

Bij e-mails van 17 juli 2022, bij de rechtbank binnengekomen om 23:22, 23:32 en 23:43 uur, heeft de gemachtigde – ter voorbereiding van de zitting van 18 juli 2022 – nadere stukken en een pleitnota ingediend. Bij brief van 19 juli 2022 heeft de rechtbank deze stukken retour gestuurd naar de gemachtigde. In de begeleidende brief staat dat de rechtbank de stukken tardief verklaart, omdat ze buiten de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht zijn ingediend. Voor een nadere motivering is verwezen naar deze uitspraak.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Namens verweerder is [persoon A] verschenen.

Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 juni 2022 aan “ [kantoor] ” ter attentie van “de heer [gemachtigde] ” op het postadres “ [adresgegevens] ”, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Deze uitnodigingsbrief is op 11 juli 2022 retour ontvangen bij de rechtbank met de mededeling van PostNL dat de brief niet is afgehaald. Vervolgens heeft de rechtbank een kopie van de uitnodigingsbrief per gewone brief van 12 juli 2022 aan het correspondentieadres van de gemachtigde toegezonden. De uitnodiging om op de zitting te verschijnen is op de juiste wijze, tijdig en op het juiste adres aangeboden. Eiser dan wel de gemachtigde is niet verschenen.

Dit beroep is vanwege de inhoudelijke samenhang gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de beroepen van eisers echtgenote en zoon in de zaken met zaaknummers AWB 21/2544, 21/2546 en 21/5038.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser en zijn vrouw drijven een bloemenhandel . De bloemenhandel is een onderneming voor de inkomstenbelasting. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (vof).

2. De vof is opgericht op [datum] . Eiser en zijn vader stonden vanaf het begin ingeschreven als vennoot in de vof. De moeder van eiser is in [jaartal] toegetreden. Beide ouders van eiser zijn tot hun overlijden op [datum] en [datum] vennoot in de vof gebleven. De vrouw van eiser (de vrouw) is op [datum] als vennoot toegetreden tot de vof. De zoon van eiser, geboren in het jaar 2000 (de zoon), stond vanaf [datum] tot en met [datum] bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven als vennoot in de vof.

3. Eiser, de vrouw en de zoon hebben in hun aangiften IB/PVV 2016 met betrekking tot de winst uit de onderneming winstaandelen aangegeven van € 32.793 (eiser), € 30.000 (de vrouw) en € 1.200 (de zoon).

4. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 van de vof en de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting van de vennoten over 2016. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de volgende correcties op de winst aangebracht:

a. Onderdeel van de fiscale jaarwinst is een bijtelling privégebruik auto. De bijtelling privégebruik auto is bij de winstverdeling door de adviseur volledig toegerekend aan eiser. Verweerder heeft het bedrag van de bijtelling met € 361 verhoogd.

b. De desbetreffende bedrijfsauto (de bedrijfsauto) is een [automerk] die op basis van een financial leasecontract is aangeschaft. In de zestig maandelijkse leasetermijnen is in totaal een rentevergoeding van € 4.285,40 begrepen. In 2016 is een bedrag van € 875,12 aan rentekosten ten laste van de winst van de vof gebracht, welke kosten verweerder niet in aftrek heeft toegelaten.

c. Op de winst van de vof is in 2016 een bedrag aan huurkosten in aftrek gebracht van € 8.148. Het zou gaan om kosten voor de huur van een loods aan de [adresgegevens] (de loods). Verweerder heeft dit bedrag niet in aftrek toegelaten.

d. In 2016 is een bedrag aan afschrijving ten laste van de winst van de vof gebracht. Deze afschrijvingskosten hebben onder meer betrekking op goodwill. Dit betreft een bedrag van (10% x € 36.181 = (afgerond)) € 3.618. Verder zijn afschrijvingskosten voor een standplaatswagen en voor een koelcel van in totaal € 6.023 in aftrek gebracht. In verband met de verkrijging van de goodwill, de standplaatswagen en de koelcel heeft eiser een investeringsaftrek toegepast. Verweerder heeft de afschrijvingskosten en de investeringsaftrek niet in aftrek toegelaten.

e. In het jaar 2016 zijn kosten ten laste van de winst van de vof gebracht met in het grootboek van de vof de omschrijving “ [omschrijving 1] ” en “ [omschrijving 2] ”. Het gaat om een bedrag van € 7.815. Verweerder heeft dit bedrag niet in aftrek toegelaten.

f. Er is op de balans van de vof een voorziening gevormd. In 2016 is € 5.000 aan deze voorziening gedoteerd. Verweerder heeft dit bedrag niet in aftrek toegelaten.

5. Naar aanleiding van bovenstaande correcties is de winst van de vof met € 28.629 gecorrigeerd. Een bedrag van € 361 (privégebruik auto) heeft verweerder volledig aan eiser toegerekend. De resterende correctie is voor 50% toegerekend aan eiser, ofwel € 14.149, en voor 50% aan de vrouw.

6. Nadat verweerder de conceptrapporten van de boekenonderzoeken aan eiser, de vrouw en de zoon had toegezonden, heeft de zoon een herziene aangifte IB/PVV 2016 ingediend. In de herziene aangifte wordt aan de zoon een winstaandeel van € 12.000 toebedeeld in plaats van de eerder toebedeelde € 1.200. Verweerder heeft het hogere winstaandeel van de zoon (en de dienovereenkomstige verlaging van de winstaandelen van eiser en de vrouw) niet geaccepteerd.

7. Verweerder heeft met dagtekening 7 november 2020 de navorderingsaanslag aan eiser opgelegd overeenkomstig het rapport van het boekenonderzoek naar een gecorrigeerde winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) van € 47.303. Op dat bedrag zijn een zelfstandigenaftrek van € 7.280 en een MKB-winstvrijstelling van 14% in mindering gebracht.

Geschil

8. In geschil zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw die aan eiser zijn opgelegd. Meer specifiek verschillen partijen van mening over het antwoord op de volgende vragen:

 Stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat een bijtelling vanwege privégebruik van de bedrijfsauto moet plaatsvinden?

 Zijn de rentekosten van de lening uit het leasecontract voor de bedrijfsauto aftrekbaar?

 Moeten de huurkosten in aftrek worden toegelaten?

 Moeten de afschrijvingskosten in aftrek worden toegelaten?

 Moet een investeringsaftrek worden toegepast?

 Moeten uitgaven die verband houden met paardenraces in aftrek worden toegelaten?

 Stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen voorziening mag vormen voor de reorganisatie van de standplaats?

 Moet de winst van de vof voor € 12.000 worden toebedeeld aan de zoon?

Beoordeling van het geschil

Vooraf: gedingstukken en goede procesorde

9. Uit hetgeen vermeld is in het procesverloop volgt dat eiser op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting. Voorafgaande aan de zitting heeft eiser bij drie e-mails van 17 juli 2022, bij de rechtbank binnengekomen om 23:22, 23:32 en 23:43 uur, nadere stukken en een pleitnota ingediend.

10. Artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Deze bepaling beoogt een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Binnen het kader van een goede procesorde heeft de rechter de mogelijkheid stukken die binnen de termijn van tien dagen of op de zitting zijn ingediend al dan niet in de procedure toe te laten1. Hierbij zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang2.

11. De rechtbank verklaart deze op de avond voorafgaand aan de zitting toegestuurde stukken, inclusief de pleitnota, tardief en rekent deze niet tot de gedingstukken. Daarom heeft de rechtbank ze retour gezonden aan de gemachtigde. De rechtbank overweegt dat een verklaring waarom deze stukken pas zo laat zijn ingediend ontbreekt. Gelet op de inhoud van de stukken ziet de rechtbank niet in waarom een tijdige indiening niet mogelijk was geweest. De late indiening ter griffie heeft kennisneming van de stukken door de rechtbank voorafgaand aan de zitting verhinderd, laat staan dat deze ter kennisgeving aan verweerder konden worden verstrekt. De gevolgen daarvan behoren voor rekening van eiser te komen. Daarom acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om deze stukken tot de gedingstukken te rekenen.

Winst vof

12. De rechtbank zal hierna beoordelen of de door verweerder in aanmerking genomen correcties op de winst van de vof terecht zijn aangebracht. De rechtbank hanteert daarbij als uitgangspunt dat de bewijslast met betrekking tot kostenposten op eiser rust. Daarna zal de rechtbank ingaan op de verdeling van de winst en de vraag of er aan de zoon een hoger winstaandeel moet worden toegerekend dan oorspronkelijk in de aangifte in aanmerking was genomen.

Privégebruik auto

13. Indien aan een belastingplichtige ondernemer ook voor privédoeleinden een bedrijfsauto ter beschikking staat, wordt op jaarbasis een bedrag van 22% dan wel 35%, afhankelijk van de leeftijd van de bedrijfsauto, als privéonttrekking uit de onderneming van de belastingplichtige in aanmerking genomen voor de inkomstenbelasting.3 De bedrijfsauto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan, tenzij de belastingplichtige doet blijken dat de bedrijfsauto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt (500 km-criterium).4 Doen blijken staat voor een zwaardere bewijslast dan ‘gewoon’ aannemelijk maken.5 Eiser moet zijn standpunten met bewijs overtuigend aantonen.6 Daarbij geldt wel de vrije bewijsleer. Dat betekent dat eiser in principe met elk bewijsmiddel overtuigend kan aantonen dat de auto voor minder dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt.7

14. Eiser stelt dat de onderhavige bedrijfsauto niet voor privédoeleinden is gebruikt en dat daarom een bijtelling achterwege moet blijven. Eiser stelt dat in het jaar 2016 met de bedrijfsauto een afstand van 8.000 km is afgelegd. Gelet op de afstand tussen eisers woonplaats in [plaatsnaam] en de bloemenveiling in Aalsmeer, stelt eiser dat het per retourrit gaat om 90 kilometer (inclusief het zoeken naar een parkeerplaats). Dit zijn zakelijke ritten. Uitgaande van drie veilingbezoeken per week is het totaal van de 8.000 km dat is afgelegd dus zakelijk, volgens eiser, zodat de auto voor minder dan 500 km privé is gebruikt.

15. Verweerder stelt dat de bijtelling voor privégebruik van de bedrijfsauto terecht is, omdat niet is aangetoond dat de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.

16. Eiser heeft in zijn aangifte rekening gehouden met een bijtelling privégebruik van de bedrijfsauto van € 3.972. Naderhand heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de auto in het geheel niet voor privédoeleinden is gebruikt. Eiser heeft zijn standpunt echter alleen onderbouwd met een schatting van het aantal zakelijke kilometers. Deze schatting wordt op geen enkele wijze gestaafd door middel van bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een kilometeradministratie. Het voorgaande brengt mee dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Verweerder heeft dan ook terecht een bijtelling voor privégebruik van de bedrijfsauto in aanmerking genomen. Omdat eiser geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen de door verweerder toegepaste correctie op de hoogte van de bijtelling, gaat de rechtbank uit van de door verweerder in aanmerking genomen bedragen.

Rente lening

17. Met betrekking tot de bedrijfsauto is een leasecontract afgesloten. Eiser stelt dat de hierin begrepen rentekosten aannemelijk zijn gemaakt en dus in aftrek moeten worden toegelaten.

18. Verweerder heeft ter zitting zijn primair standpunt, dat de rentekosten in het geheel niet aftrekbaar zijn, ingetrokken. Verweerder stelt dat de rentekosten tijdsevenredig in aanmerking moeten worden genomen.

19. Uit de gedingstukken volgt dat de bedrijfsauto op 19 juli 2016 op naam van de onderneming is gesteld. De rechtbank acht aannemelijk dat de auto sinds die datum in de onderneming is gebruikt. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet ontkend dat de leasetermijnen zijn betaald en hij heeft erkend dat in de leasetermijnen ook rente is begrepen. De rechtbank is daarom van oordeel dat een tijdsevenredig deel van de rentekosten in 2016 ten laste van de winst van de vof kan worden gebracht (€ 4.285,40 / 60) x 6 = € 428,54

Huur

20. Eiser stelt dat de huurkosten in aftrek moeten worden toegelaten. De loods wordt gebruikt om de boeketten te maken en is dus zakelijk. De huur is steeds per kas betaald. Er zijn facturen en een offerte overgelegd. De verhuurder is [persoon B] , te [plaatsnaam] in [land] , volgens eiser. De loods is vervolgens in het jaar 2017 gekocht.

21. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zakelijke uitgaven heeft gedaan die als huurkosten in aanmerking moeten worden genomen. [adresgegevens] is een door een derde bewoond woonhuis, aldus de door verweerder ter zitting gegeven toelichting. [adresgegevens] is een garagebox. Onduidelijk is waar de gestelde huurkosten betrekking op hebben. Een huurovereenkomst is, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, niet overgelegd. Degene die de facturen zou hebben opgesteld, [persoon B] , is blijkens de kadastrale gegevens die tot de gedingstukken behoren, reeds in 2011 overleden, aldus verweerder.

22. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij het vaststellen van de winst van de vof rekening moet worden gehouden met huurkosten. Gelet op het feit dat [persoon B] in het jaar 2011 is overleden komt, zonder nadere verklaring die ontbreekt, aan de facturen geen bewijskracht toe. Dit klemt temeer daar er ook geen betalingsbewijzen zijn die de gestelde geldstroom kunnen staven. De beroepsgrond slaagt niet.

Afschrijvingskosten en investeringsaftrek

23. Eiser stelt dat bij de toetreding van de ouders tot de vof een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van de goodwill, de stille reserves en de fiscale reserves. Als gevolg van het overlijden van de ouders zijn deze bedrijfsactiva nu overgenomen voor het bedrag dat toentertijd is voorbehouden. Daarom moeten de afschrijvingskosten in aftrek worden toegelaten, aldus eiser.

24. Verweerder stelt dat niet is gebleken van enige betalingsverplichting of van feitelijke betalingen ten aanzien van de activa ten tijde van het overlijden van de ouders. Er is daarom terecht geen rekening gehouden met de afschrijvingskosten ten aanzien van de goodwill, de standplaatswagen en de koelcel. Om diezelfde reden heeft eiser ook geen recht op investeringsaftrek, aldus verweerder.

25. De rechtbank stelt vast dat eiser al in [jaartal] een vof vormde met zijn vader. In het jaar [jaartal] is de moeder van eiser toegetreden en hebben eiser en zijn vader zich stille reserves voorbehouden. Het overlijden van zijn moeder kan daarom reeds om die reden niet leiden tot het door eiser gestelde effect. Met betrekking tot het overlijden van eisers vader merkt de rechtbank op dat eiser een overzicht heeft overgelegd, waaruit blijkt dat in 2004 op de goodwill van toen € 36.181 een afschrijving van € 18.090 heeft plaatsgevonden. Ook de standplaatswagen en de koelcel stonden in 2004 al op de balans van de onderneming. Uit niets is gebleken dat de goodwill in [jaartal] (bij het overlijden van de vader) nog in de onderneming aanwezig was, laat staan dat aannemelijk is gemaakt dat eiser hiervoor zou hebben betaald. Ook ten aanzien van de standplaatswagen en de koelcel is niet aannemelijk gemaakt dat deze nog in de onderneming aanwezig waren, laat staan dat hierin stille reserves waren begrepen waarvoor zou zijn betaald. Verweerder heeft daarom de afschrijvingskosten terecht gecorrigeerd en zich ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen recht bestaat op investeringsaftrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Paardenraces

26. Eiser stelt dat met betrekking tot de paardenraces aan de zogenoemde broncriteria is voldaan. In het jaar 2017 is immers een winst behaald. Daarom moeten ook de kosten voor de paardenraces in aftrek worden toegelaten. Eiser stelt dat hierover eerder een vaststellingsovereenkomst is gesloten met de Belastingdienst.

27. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat niet aannemelijk is dat in het kader van de paardenraces zakelijke kosten zijn gemaakt. Allereerst zijn de paarden niet geactiveerd op de balans van de vof. Voorts is er geen verband tussen de bedrijfsvoering van de vof (handel in bloemen en planten) en de deelname aan de paardenraces. Deze activiteit vindt slechts plaats ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van eiser. De kosten worden derhalve in de privésfeer van eiser gemaakt en komen dientengevolge niet voor aftrek in aanmerking, aldus verweerder. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat niet aannemelijk is dat er kosten zijn gemaakt.

28. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om uitgaven vanwege de zakelijke belangen van de onderneming. Uit niets volgt dat er enige band is tussen de paardenraces en de onderneming (de bloemenhandel ). Eiser heeft daarvan ook geen bewijsstukken overgelegd. Hij heeft weliswaar verwezen naar een vaststellingsovereenkomst waaruit volgens eiser zou kunnen worden afgeleid dat de deelname aan paardenraces tot de ondernemingsactiviteiten behoort, maar hij heeft daarvan geen kopie of enig ander bewijs overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.

Voorziening reorganisatie

29. Eiser stelt dat een voorziening mocht worden gevormd. Dit houdt volgens eiser verband met een toekomstige reorganisatie. De [gemeente] heeft aangekondigd dat de vergunningen voor standplaatsen binnen vijf jaar opnieuw geveild zullen worden. Het gaat volgens eiser om voorzienbare uitgaven vanwege het afvloeien van werknemers en het staken van de markt. Dat rechtvaardigt het vormen van een voorziening van € 5.000 per jaar gedurende vijf jaren, aldus eiser.

30. Verweerder stelt dat geen voorziening mocht worden gevormd.

31. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan alleen een voorziening worden gevormd als – onder meer – op de desbetreffende balansdatum een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de desbetreffende uitgave zich zal voordoen.8 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan dit vereiste is voldaan. Eiser heeft weliswaar gesteld dat de vergunningsrechten opnieuw worden geveild maar heeft hiervan geen bewijsstukken overgelegd. Eiser heeft bovendien geen bewijs geleverd om aannemelijk te maken dat een eventuele veiling van de vergunningsrechten tot de door hem gestelde schade zal leiden. De kosten zouden verband houden met het afvloeien van werknemers, maar tegenover de betwisting door verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat er personeel is, laat staan dat is onderbouwd dat er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat er kosten voor hun afvloeiing gemaakt moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Interne compensatie

32. Verweerder heeft een beroep gedaan op interne compensatie. Desgevraagd ter zitting heeft verweerder echter geen concrete onderbouwing hiervoor kunnen geven. Nu gesteld noch gebleken is welke correctie in het nadeel van eiser ten onrechte achterwege is gebleven, kan de rechtbank verweerders beroep op interne compensatie niet honoreren.

Tussenconclusie

33. Uit het voorgaande volgt dat alsnog rentekosten ten bedrage van € 428,54 ten laste van de winst van de vof kunnen worden gebracht. Deze moeten voor 50% (1/2 x € 428,54 = € 214,27) worden toegerekend aan eiser en voor 50% (€ 214,27) aan zijn vrouw.

Winstaandeel zoon

34. Eiser stelt – ter onderbouwing van de gewijzigde aangifte – dat het winstaandeel van de zoon in de vof over het jaar 2016 bij nader inzien moet worden vastgesteld op € 12.000. Het winstaandeel van eiser en van de vrouw moet dienovereenkomstig worden verminderd. De zoon volgde een opleiding (bloemen en boeketmaker). Gelet op de opleiding die de zoon volgde, is aantoonbaar dat hij het gehele jaar voor zijn vader heeft gewerkt en hij doet dat ook thans. Eiser stelt dat de zoon 60 uur per week in de onderneming werkzaam is.

35. Verweerder stelt dat hij ervan mag uitgaan dat de oorspronkelijke IB-aangifte overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud is ingevuld door eiser. Als de definitieve aanslag vervolgens overeenkomstig die aangifte is vastgesteld, zoals in dit geval, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken in hoeverre die aanslag desondanks te hoog is vastgesteld.

35. De rechtbank acht eiser niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast om aannemelijk te maken dat de winst anders moet worden verdeeld dan in eerste instantie is aangegeven. De zoon was bij aanvang van het jaar [jaartal] nog maar 15 jaar oud en – dus – leerplichtig. Dat de zoon 60 uur in week in de onderneming zou hebben gewerkt, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Blijkens door verweerder in het verweerschrift geciteerde uitlatingen van eiser in de krant, hielp de zoon gedurende een aantal dagen in de week mee. Daarom lag het op de weg van eiser om een verklaring te geven voor zijn primair standpunt, omdat dat afwijkt van zijn uitlatingen in de krant. Enige verklaring ontbreekt echter. Eiser heeft zijn standpunten verder onder meer onderbouwd met facturen die van enige onderneming van de zoon zouden zijn, maar de rechtbank hecht geen geloof aan de authenticiteit van de facturen. Op de facturen is een e-mailadres van een andere cliënt van de gemachtigde vermeld ( [bedrijf] ), terwijl er geen enkele link is tussen die sportschool en een onderneming van de zoon. De facturen zijn bovendien niet in de administratie van de vof aangetroffen ten tijde van het boekenonderzoek. Ook zijn over het gehele jaar 2016 facturen opgemaakt, terwijl de zoon slechts gedurende acht maanden stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De omstandigheid dat de zoon van eiser daar gedurende de periode van [datum] tot en met [datum] stond ingeschreven als medevennoot in de vof brengt nog niet met zich dat een zakelijke winstverdeling een winstaandeel van € 12.000 rechtvaardigt.

37. Dit alles samen maakt dat verweerder terecht een winstaandeel van € 1.200 in aanmerking heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.

38. In het midden kan blijven of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat eiser al naar normale bewijslastregels niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.

Conclusie

39. De beroepen zijn dus gegrond. De winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek moet worden vastgesteld op € 47.303 -/- € 214,27 = € 47.088 (afgerond). Dat resulteert in een winst uit onderneming na ondernemersaftrek van afgerond € 34.234.9 De navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente moeten dienovereenkomstig worden verminderd.

Belastingrente

40. Omdat de navorderingsaanslagen worden verminderd, moeten de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig worden verlaagd. Eiser heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de beschikkingen belastingrente. De rechtbank ziet ook geen aanleiding deze verder te verminderen.

Proceskosten

41. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van de beroepen aanleiding verweerder te veroordelen tot een forfaitair bepaalde vergoeding van de proceskosten die eiser in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.542 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 269 (bezwaar) en € 759 (beroep) en een wegingsfactor 1,5). Aangezien sprake is van meer dan vier samenhangende zaken, heeft de rechtbank op grond van onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb een factor 1,5 toegekend. Gelet op de samenhang tussen de beroepen van eiser en zijn vrouw komt van de vastgestelde vergoeding de helft van het bedrag toe aan eiser en de andere helft aan de vrouw. Van andere proceskosten die voor vergoeding in aanmerking moeten komen, is niet gebleken.

42. Omdat de beroepen gegrond zijn, volgt uit de wet dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart de beroepen gegrond;

 vernietigt de uitspraken op bezwaar;

 vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.234;

 vermindert de navorderingsaanslag Zvw 2016 tot een bedrag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 34.234;

 vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;

 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 771;

 gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. D. Liem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).