Home

Rechtbank Gelderland, 20-12-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7482, ARN 21/5038

Rechtbank Gelderland, 20-12-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:7482, ARN 21/5038

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
20 december 2022
Datum publicatie
6 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:7365
Zaaknummer
ARN 21/5038
Relevante informatie
Art. 3.6 Wet IB 2001, Art. 3.5 Wet IB 2001, Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 8 AWR, Art. 8:58 Awb

Inhoudsindicatie

Man en vrouw drijven een onderneming in vof-verband. Gedurende een aantal maanden is hun 15-jarige en leerplichtige zoon ook ingeschreven als vennoot. In geschil zijn diverse correcties op de winst van de vof. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze terecht in aanmerking genomen. Verder is in geschil of de zoon ondernemer is en of hij recht heeft op een hoger winstaandeel of een hogere arbeidsbeloning dan waar aanvankelijk door partijen vanuit is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de zoon als ondernemer aangemerkt moet worden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat een hogere arbeidsbeloning zakelijk is.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 21/5038

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden en kleinbedrijf, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft het verzoek van eiser om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) afgewezen.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft bij brief van 7 oktober 2021, bij de rechtbank binnengekomen op 11 oktober 2021, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

Bij e-mails van 17 juli 2022, bij de rechtbank binnengekomen om 23:22, 23:32 en 23:43 uur, heeft de gemachtigde – ter voorbereiding van de zitting van 18 juli 2022 – nadere stukken en een pleitnota ingediend. Bij brief van 19 juli 2022 heeft de rechtbank deze stukken retour gestuurd naar de gemachtigde. In de begeleidende brief staat dat de rechtbank de stukken tardief verklaart, omdat ze buiten de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht zijn ingediend. Voor een nadere motivering is verwezen naar deze uitspraak.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2022. Namens verweerder is [persoon A] verschenen.

Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 juni 2022 aan “ [kantoor] ” ter attentie van “de heer [gemachtigde] ” op het postadres “ [adresgegevens] ”, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Deze uitnodigingsbrief is op 11 juli 2022 retour ontvangen bij de rechtbank met de mededeling van PostNL dat de brief niet is afgehaald. Vervolgens heeft de rechtbank een kopie van de uitnodigingsbrief per gewone brief van 12 juli 2022 aan het correspondentieadres van de gemachtigde toegezonden. De uitnodiging om op de zitting te verschijnen is op de juiste wijze, tijdig en op het juiste adres aangeboden. Eiser dan wel de gemachtigde is niet verschenen.

Dit beroep is vanwege de inhoudelijke samenhang gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de beroepen van eisers vader en moeder in de zaken met zaaknummers AWB 21/2454, 21/2455, 21/2544 en 21/2546.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is geboren in het jaar [jaartal] . In het jaar [jaartal] heeft eiser een voltijdsopleiding gevolgd, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs - basisberoepsgerichte leerweg. Op [datum] heeft eiser zijn diploma behaald.

2. Eisers vader en moeder drijven een bloemenhandel. De bloemenhandel is een onderneming voor de inkomstenbelasting. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (vof).

3. Eiser stond vanaf [datum] tot en met [datum] bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven als vennoot in de vof.

4. Eiser heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan waarin hij een winstaandeel uit de vof heeft aangegeven van € 1.200 en een winst uit onderneming van € 1.032. De ouders hebben in hun aangiften IB/PVV 2016 met betrekking tot de winst uit de onderneming winstaandelen aangegeven van € 32.793 (vader) en € 30.000 (moeder).

5. De aanslag IB/PVV 2016 van eiser is met dagtekening 25 augustus 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.032. Het te betalen bedrag bedraagt nihil.

6. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 van de vof en de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting van de vennoten over 2016.

7. Het boekenonderzoek heeft geresulteerd in correcties van de winstaandelen van de vader en de moeder. Verweerder heeft geen correcties op het inkomen van eiser toegepast. Nadat verweerder de conceptrapporten van het boekenonderzoek aan eiser, zijn vader en zijn moeder had toegezonden, heeft eiser een herziene aangifte IB/PVV 2016 ingediend. In de herziene aangifte wordt aan eiser een winstaandeel van € 12.000 toebedeeld in plaats van de eerder toebedeelde € 1.200. Rekening houdend met kosten, ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek en startersaftrek) en de MKB-winstvrijstelling bedraagt het aangegeven inkomen uit werk en woning volgens deze aangifte € 943. Eiser heeft daarom verzocht om ambtshalve herziening van de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting. Verweerder heeft het hogere winstaandeel van eiser (en de dienovereenkomstige verlaging van de winstaandelen van de vader en de moeder) niet geaccepteerd.

8. In geschil is of eisers verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag terecht is afgewezen. Meer specifiek verschillen partijen van mening over het antwoord op de volgende vragen:

 Moet eiser worden aangemerkt als ondernemer voor de inkomstenbelasting?

 Moet eisers aandeel in de winst van de vof op € 12.000 worden vastgesteld?

 Indien eiser aangemerkt kan worden als ondernemer, voldoet hij dan aan het urencriterium1?

Beoordeling van het geschil

Vooraf: gedingstukken en goede procesorde

9. Uit hetgeen vermeld is in de rubriek ‘procesverloop’ volgt dat eiser op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd voor de zitting. Voorafgaande aan de zitting heeft eiser bij drie e-mails van 17 juli 2022, bij de rechtbank binnengekomen om 23:22, 23:32 en 23:43 uur, nadere stukken en een pleitnota ingediend.

10. Artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Deze bepaling beoogt een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. Binnen het kader van een goede procesorde heeft de rechter de mogelijkheid stukken die binnen de termijn van tien dagen of op de zitting zijn ingediend al dan niet in de procedure toe te laten2. Hierbij zal een afweging moeten plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang3.

11. De rechtbank verklaart deze op de avond voorafgaand aan de zitting toegestuurde stukken, inclusief de pleitnota, tardief en rekent deze niet tot de gedingstukken. Daarom heeft de rechtbank ze retour gezonden aan de gemachtigde. De rechtbank overweegt dat een verklaring waarom deze stukken pas zo laat zijn ingediend ontbreekt. Gelet op de inhoud van de stukken ziet de rechtbank niet in waarom een tijdige indiening niet mogelijk was geweest. De late indiening ter griffie heeft kennisneming van de stukken door de rechtbank voorafgaand aan de zitting verhinderd, laat staan dat deze ter kennisgeving aan verweerder konden worden verstrekt. De gevolgen daarvan behoren voor rekening van eiser te komen. Daarom acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om deze stukken tot de gedingstukken te rekenen.

Ondernemerschap eiser

12. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser meewerkt in de bloemenhandel. Verweerder heeft echter gesteld dat eiser niet aangemerkt kan worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting.

13. Op grond van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor wiens rekening en risico een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Onder ondernemer moet op grond van artikel 3.5 van de Wet IB mede worden verstaan de beoefenaar van een zelfstandig beroep.

14. Bij de beoordeling of sprake is van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting dient onder meer te worden gekeken naar de mate van zelfstandigheid bij het verrichten van de werkzaamheden, de duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden, de winstverwachting, het lopen van (ondernemers)risico, de beschikbare tijd, de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheden wordt gegeven, het aantal opdrachtgevers en het spraakgebruik.4 De elementen moeten in onderlinge samenhang gewogen en beoordeeld worden.5 Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van feiten of omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat hij ondernemer is voor de inkomstenbelasting.

15. Eiser volgde in [jaartal] een praktijkopleiding tot bloemist of boeketmaker. Uit de aard van die opleiding blijkt volgens eiser dat hij het gehele jaar [jaartal] voor zijn vader heeft gewerkt. Eiser stelt dat hij 60 uur per week in de onderneming werkzaam was.

16. Verweerder wijst er daarentegen op dat eiser bij begin van het jaar [jaartal] nog maar 15 jaar was en leerplichtig. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van ondernemersrisico en wijst op krantenartikelen uit [jaartal] en [jaartal] waaruit volgt dat eiser slechts meewerkt in de zaak van zijn ouders.

17. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt waaruit de conclusie kan worden getrokken dat hij aangemerkt kan worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Een inschrijving bij de kamer van Koophandel is daartoe niet voldoende. Uit niets is gebleken dat eiser rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen van de onderneming. Dat er in september 2017 een offerte voor zakelijke financiering is uitgebracht door de bank die mede gericht is aan eiser, kan niet de conclusie dragen dat eiser in 2016 werd verbonden voor verbintenissen van de onderneming die in de vof wordt geëxploiteerd. Bovendien heeft eiser juist in 2017 (het jaar van de offerte) zijn aandeel in de winst aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden.

18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij (afgezien van deelname aan de vof) in 2016 nog een eenmanszaak exploiteerde. Aan de door eiser overgelegde facturen kent de rechtbank in dit verband geen bewijskracht toe, nu de rechtbank grote twijfels heeft over de authenticiteit van de facturen. Op de facturen is een emailadres van een andere cliënt van de gemachtigde vermeld ( [bedrijfsnaam] ), terwijl er geen enkele link is tussen die sportschool en een onderneming van eiser. De facturen, zijn bovendien niet in de administratie van de vof aangetroffen ten tijde van het boekenonderzoek. Ook voor de omzetbelasting is er geen eenmanszaak van eiser bekend.

19. Op grond van het voorgaande moet geconcludeerd worden dat eiser niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting kan worden aangemerkt. Dit brengt mee dat eiser reeds om die reden niet in aanmerking komt voor de geclaimde ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling.

Winstaandeel eiser

20. Het voorgaande laat onverlet dat aan eiser een winstaandeel is toegekend van aanvankelijk € 1.200. Gelet op het hiervoor overwogene moet dit ‘winstaandeel’ worden aangemerkt als een meewerkbeloning. Eiser stelt – ter onderbouwing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering en de daarbij ingediende gewijzigde aangifte – dat zijn winstaandeel in de vof over het jaar 2016 bij nader inzien moet worden vastgesteld op € 12.000. Het winstaandeel van de vader en de moeder moet dienovereenkomstig worden verminderd. De rechtbank zal in het navolgende de vraag beantwoorden of een meewerkbeloning van € 12.000 een zakelijke vergoeding is voor de door eiser geleverde arbeid.

21. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Eiser volgde in [jaartal] een voltijdsopleiding. Gelet daarop en op zijn leeftijd vindt de rechtbank de stelling dat eiser 60 uur per week voor zijn vader heeft gewerkt niet geloofwaardig. Deze stelling is niet onderbouwd. Gelet op de door verweerder in het verweerschrift geciteerde uitlatingen van eisers vader in [jaartal] en [jaartal] in de krant, hielp eiser gedurende een aantal dagen in de week mee in de bloemenhandel. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat in zakelijke verhouding hiervoor een arbeidsbeloning van € 12.000 een reële arbeidsbeloning is. Ook de door eiser in de gewijzigde aangifte genoemde kosten zijn tegenover de betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt. Het lag op de weg van eiser, die in dit opzicht de bewijslast draagt, om deze kosten te onderbouwen, maar dat heeft hij nagelaten.

22. Uit het voorgaande volgt de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde aanslag naar een onjuist belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld. Verweerder heeft daarom het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen.

Conclusie en proceskosten

23. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. D. Liem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).