Rechtbank Gelderland, 07-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:607, AWB - 21 _ 588
Rechtbank Gelderland, 07-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:607, AWB - 21 _ 588
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 7 februari 2023
- Datum publicatie
- 21 februari 2023
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 588
- Relevante informatie
- Art. 4.13 Wet IB 2001, Art. 4.14 Wet IB 2001, Art. 12a Wet LB, Art. 16 AWR
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Nieuw feit, geen ambtelijk verzuim. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet geschonden. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/588
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 708.886, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 185.982 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 74.635. Tevens is bij beschikking € 8.286 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2020 de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 januari 2021, ontvangen door de rechtbank op
28 januari 2021, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen
[naam 1] , bijgestaan door [naam 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft op 19 augustus 2014 aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een
inkomen uit werk en woning (box 1) van € 8.668 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 90.035. Tot de bezittingen in box 3 behoren “Overige vorderingen en contant geld” tot een bedrag van € 485.000. Deze bezittingen worden in de aangifte niet verder gespecificeerd. De vordering bestaat voor een bedrag van € 385.000 uit een vordering op [A] en voor een bedrag van € 100.000 uit een vordering op de dochter van eiser. Eiser maakt geen melding van inkomen uit aanmerkelijk belang.
2. Op 11 juni 1998 is [B Ltd] (hierna: [B] ) opgericht naar het recht van Gibraltar. De aandeelhouders bij de oprichting zijn [naam Ltd] (hierna: [C] ) en [naam Ltd] (hierna: [C] [1] ) voor respectievelijk 99 en 1 percent. Bij de oprichting is [C] aangesteld als bestuurder van [B] en [naam Ltd] (hierna: [C] [2] ) als secretaris.
3. Verweerder en eiser hebben een procedure gevoerd over de vraag of [B] al dan niet gevestigd is in Nederland en over de vraag of eiser een aanmerking belang houdt in [B] . Rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak van 17 oktober 20131 geen antwoord gegeven op de vraag of eiser een aanmerkelijk belang heeft in [B] omdat er volgens de rechtbank geen sprake was van een belastbaar feit dienaangaande in de in die procedure in geschil zijnde jaren. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij uitspraak van 27 januari 20152 geoordeeld dat eiser in ieder geval in de jaren 2001 tot en met 2007 een aanmerkelijk belang heeft in [B] . In r.o. 4.13 heeft het Hof als volgt geoordeeld:
“(…)
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat [C] en [C] [1] , en, na de overdracht op 8 oktober 2007, [naam Ltd] , de aandelen in [B] voor rekening en risico van belanghebbende hielden en dat zij slechts formeel aandeelhouder waren. Het economische belang bij de aandelen in [B] lag bij belanghebbende. Op grond daarvan moet worden geoordeeld dat belanghebbende een aanmerkelijk belang had in [B] . (…)
(…)”
Deze uitspraak staat onherroepelijk vast.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de onder 3. genoemde uitspraak van het gerechtshof bij brief van 7 april 2015 vragen gesteld over onder meer de aangifte IB/PVV 2013. In deze brief wordt onder meer het volgende gevraagd:
“(…)
B. De inkomstenbelasting 2008 t/m 2011
Voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 zijn er (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting opgelegd.
Uw kantoor heeft namens [eiser] bezwaar ingediend tegen de correcties fictief rendement
(artikel 4.13, lid 1, onderdeel a juncto artikel 4.14 Wet IB 2001).
Uit een telefonisch onderhoud met u begreep ik dat u cassatie heeft ingediend tegen de uitspraak
van het Hof in de procedure vennootschapsbelasting van [B Ltd] . Ik begreep van u dat
uw cassatieberoep zich enkel zal richten tegen de toepassing van de verlengde navorderingstermijn
ofwel specifiek voortvarendheid (stand-still bepaling). U gaf aan geen cassatie in te stellen tegen
het oordeel van de belastingplicht. Graag ontvang ik voor ons dossier graag het gemotiveerde
cassatieberoep. Indien hieruit blijkt dat er geen cassatieberoep is ingesteld op het onderdeel van de
belastingplicht dat stel ik voor dat de inspecteur de correcties op grond van artikel 4.13 juncto
IB 2001 verminder. Op grond van het gegeven dat uw cliënt als feitelijke bestuurder is
aangemerkt door het Gerechtshof van [B Ltd] en tevens een aanmerkelijk belang heeft in
deze vennootschap ben ik voornemens, om conform de uitspraak van het Gerechtshof, de inkomsten
uit arbeid op grond van het leerstuk van interne compensatie te corrigeren met € 1.000 voor de
jaren 2008 en 2009 als zijnde gebruikelijk loon van [B Ltd] . Gezien de toepassing van
artikel 12a, lid 3, Wet op de loonbelasting 1964 (thans lid 4) zal het gebruikelijk loon voor de
jaren 2010 en 2011 vastgesteld worden op nihil.
Graag verneem ik of u zich in het geformuleerde voorstel op deze onderdelen voor de jaren 2008
t/m 2011 kunt vinden. Tevens ontvang ik aldus graag een afschrift van het gemotiveerde
cassatieberoep.
Voor de afwikkeling van de jaren 2010 en 2011 heb ik nog enkele vragen. In de Financial Statements
2010 en 2011 van [B Ltd] staat een schuld aan de aandeelhouder opgenomen. Tot en met
2009 was er geen schuld van de vennootschap aan de aandeelhouder, [eiser] . Wel had [eiser]
een zekerheidsrecht verstrekt aan de bank waar de beleggingsportefeuille werd aangehouden.
a. Graag verneem ik of er een schuldverhouding bestaat tussen [B Ltd] en [eiser]
. Zo ja, wat is de omvang van de schuldverhouding per 1 januari vanaf het jaar 2010 tot en met
1 januari 2015.
b. Wat waren de mutaties op deze schuldverhouding. Graag een specificatie van de mutaties
gedurende 2010 t/m 2014.
c. Wat zijn de overgekomen voorwaarden op deze schuldverhouding met betrekking tot de rente,
aflossing en zekerheid.
d. Indien er schriftelijke afspraken zijn overeengekomen tussen partijen verzoek ik om een
afschrift hiervan.
e. Zijn er door de vennootschap (on)middellijke uitkeringen verstrekt aan [eiser] over 2010
en/of 2011?
C. Openstaande jaren inkomstenbelasting 2012 en 2013
De aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013 moeten nog definitief vastgesteld
worden. Alvorens ik hiertoe kan overgaan, zou ik graag informatie van uw cliënt willen ontvangen.
In de vaststellingsovereenkomst ter zake de aandelen [naam 3] d.o.o.l. word opgemerkt dat het
resterende deel van de vervreemdingsprijs (boven de € 1.000.000 die reeds belast is in 2008),
zijnde
€ 300.000 als winst uit aanmerkelijk belang in het jaar van levering van de aandelen en/of eerdere
betaling, in de heffing wordt betrokken.
Graag verneem ik het volgende van u:
1. Zijn de aandelen [naam 3] d.o.o.l. inmiddels geleverd en zo ja, wanneer. Graag ontvang ik
onderliggende afschriften bij uw toelichting.
2. Heeft er betalingen van het variabel deel plaatsgehad door de koper. Zo ja, wanneer en voor welke hoogte? Graag ontvang ik onderliggende afschriften bij uw toelichting.
3. Heeft de koper een hoger bedrag aan [eiser] vergoeding als € 1.300.000. In de vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat de vergoeding boven de € 1.300.000 wordt gekwalificeerd als inkomsten uit zelfstandige arbeid toegewezen welke voor de heffing aan Macedonië is toegewezen. Graag ontvang ik onderliggende afschriften bij uw toelichting.
Tevens verzoek ik de geformuleerde vragen in onderdeel C met betrekking tot een eventuele schuldverhouding [eiser] - [B] ook voor de jaren 2012 en 2013 te beantwoorden.
Graag ontvang ik tevens voor de jaren een specificatie van het fiscaal resultaat van [B Ltd] over 2012 en 2013.
(…)”
5. Bij brief van 15 juni 2015 heeft eiser de vragen met betrekking tot [B] als volgt beantwoord:
"Uit het dossier kan ik niet afleiden of u al beschikt over bijgaande financial statements inzake [B] tot maart 2012. Volledigheidshalve zend ik u dit document, wellicht nogmaals. Op uw vragen met betrekking tot (de
schuldverhoudingen in) [B] en [naam 3] komen de heer [naam 4] of ik nog terug."
6. Bij brief van 21 augustus 2015 heeft verweerder, voor zover hier van belang, nogmaals vragen gesteld aan eiser:
“(…)
B. De inkomstenbelasting 2008 t/m 2011
Voor de afwikkeling van de jaren 2010 en 2011 heb ik nog enkele vragen. In de Financial Statements 2010 en 2011 van [B Ltd] staat een schuld aan de aandeelhouder opgenomen. Tot en met 2009 was er geen schuld van de vennootschap aan de aandeelhouder, [eiser] . Wel had [eiser] een zekerheidsrecht verstrekt aan de bank waar de beleggingsportefeuille werd aangehouden.
a. Graag verneem ik of er een schuldverhouding bestaat tussen [B Ltd] en [eiser] . Zo ja, wat is de omvang van de schuldverhouding per 1 januari vanaf het jaar 2010 tot en met 1 januari 2015
b. Wat waren de mutaties op deze schuldverhouding. Graag een specificatie van de mutaties gedurende 2010 t/m 2014.
c. Wat zijn de overgekomen voorwaarden op deze schuldverhouding met betrekking tot de rente, aflossing en zekerheid.
d. Indien er schriftelijke afspraken zijn overeengekomen tussen partijen verzoek ik om een afschrift hiervan.
e. Zijn er door de vennootschap (on)middellijke uitkeringen verstrekt aan [eiser] over 2010 en/of 2011 ?
C.
(...)
Tevens verzoek ik de geformuleerde vragen in onderdeel B met betrekking tot een eventuele schuldverhouding [eiser] — [B] ook voor de jaren 2012 en 2013 te beantwoorden
Graag ontvang ik tevens voor de jaren een specificatie van het fiscaal resultaat van [B Ltd] over 2012 en 2013.
(…)”
Eiser heeft deze vragen niet beantwoord.
7. Bij brief van 23 november 2015 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de afwikkeling IB/PVV voor het jaar 2013. Voor wat betreft het belang van eiser in [B] worden geen afwijkingen van de aangifte voorgesteld.
8. Met dagtekening 8 juni 2016 heeft verweerder de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 vastgesteld. Nadat eiser tegen de aanslag bezwaar heeft gemaakt wordt bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2017 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk van € 708.668 waarvan voor € 700.000 voorkoming van dubbele belasting via de vrijstellingsmethode is verleend en een belastbaar inkomen uit sparen beleggen van € 90.035. Er is geen belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aan aanmerking genomen.
9. Verweerder heeft naar aanleiding van de onder 3. genoemde uitspraak van het gerechtshof op 18 juli 2018 ook vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2015 en IB/PVV 2016. In reactie op deze vragen antwoordt eiser op 16 augustus 2018 onder meer als volgt:
“(…)
Uitbetaling vordering - liquidatie [B]
Belanghebbende heeft rond 2012/2013 een verzoek aan de [A] gedaan tot uitbetaling van zijn vordering op de bank inzake [B] . De uitbetaling heeft medio 2013 plaatsgevonden door middel van overboeking van het saldo naar de rekening van [eiser] bij [A] . Vast stond dat [B] geen bezittingen, vorderingen of schulden meer zou hebben na deze uitbetaling. Er bestond derhalve geen belang meer bij voortzetting van [B] , reden waarom het bestuur van [B] is overgegaan tot liquidatie van de vennootschap op 28 juni 2013.