Home

Rechtbank Midden-Nederland, 12-05-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2269, UTR 21/2158

Rechtbank Midden-Nederland, 12-05-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2269, UTR 21/2158

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
12 mei 2023
Datum publicatie
2 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2023:2269
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 21/2158

Inhoudsindicatie

Meervoudige kamer. WOZ-waarde van een restaurant middels de huurwaardekapitalisatiefactor. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Beroep ongegrond. Schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. In navolging van de uitspraak van deze rechtbank van 21 december 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:5547) gaat de rechtbank over tot differentiatie van de schadevergoeding binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM biedt. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen uit die uitspraak en neemt deze over. In deze zaak is een schadevergoeding van

€ 50,- per half jaar termijnoverschrijding billijk, gelet op het betrekkelijk geringe financiële belang en het feit dat het gaat om eenmalige beschikkingen die niet doorwerken naar de toekomst. De rechtbank besluit verder geen proceskostenvergoeding toe te kennen. Daarbij volgt de rechtbank ook het oordeel in de uitspraak van 21 december 2022 dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Besluit proceskosten bestuursrecht, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 21/2158

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] (de heffingsambtenaar), verweerder

(gemachtigde: R. Janmaat).

Verder heeft als partij aan de zaak deelgenomen:

de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [vestigingsplaats 2] (het object).

De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 31 maart 2020 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van het object vastgesteld op € 2.704.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2019 en geldt voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.

Met de uitspraak op bezwaar van 12 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres tegen de beschikking van 31 maart 2020 ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2023 op een online zitting behandeld. Namens eiseres was zijn gemachtigde aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door taxateur [A] .

Het geschil

1. In geschil is de WOZ-waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2019. In het object is een restaurant gevestigd waarvan eiseres gebruiker is. Het object is in 2018 gebouwd en heeft een vloeroppervlakte van 236 m2.

2. Partijen zijn het niet eens over de waarde van het object. Volgens eiseres is de waarde te hoog vastgesteld en kan de waarde niet hoger zijn dan € 1.499.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de bij de bestreden uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde.

Het beoordelingskader

De beoordeling door de rechtbank

Beslissing

Informatie over hoger beroep