Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6428, 23/1485
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6428, 23/1485
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2024
- Datum publicatie
- 25 oktober 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2023:2269, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/1485
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling restaurant.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1485
uitspraakdatum: 15 oktober 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2023, nummer UTR 21/2158, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 2.704.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar wel aanleiding gezien om – vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van ruim twaalf maanden – een vergoeding van immateriële schade toe te kennen (van in totaal € 150). De Rechtbank heeft geen vergoeding van proceskosten en griffierecht toegekend.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] en [naam4] , taxateur.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is huurder van de onroerende zaak gelegen in het winkelcentrum ‘ [naam5] ’. Het betreft een in 2018 gebouwde winkelruimte waarin belanghebbende een restaurant exploiteert, met een gebruiksoppervlak van 236 m². Ingaande 7 januari 2019 is de onroerende zaak voor een bedrag van € 180.458 aan belanghebbende verhuurd. De huurovereenkomst is op 3 december 2018 getekend.
Belanghebbende heeft bij brief van 17 april 2020, door de heffingsambtenaar op 18 april 2020 ontvangen, bezwaar aangetekend tegen onder 1.1. genoemde beschikking en aanslag.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2021 de waarde en aanslag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is bij beroepschrift van 23 april 2021 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 mei 2023 ongegrond verklaard, maar daarbij aanleiding gezien om aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade van (in totaal) € 150 toe te kennen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twaalf maanden.
Belanghebbende heeft bij hogerberoepschrift van 23 mei 2023, door het Hof ontvangen op 26 mei 2023, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 1.499.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
Voorts is in geschil of de Rechtbank het juiste bedrag aan vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend en of zij daarbij terecht geen proceskosten en griffierecht heeft vergoed. Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
Daarnaast heeft belanghebbende, evenals voor de Rechtbank, verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.