Home

Rechtbank Noord-Holland, 11-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10679, AWB - 19 _ 3232

Rechtbank Noord-Holland, 11-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10679, AWB - 19 _ 3232

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
11 december 2020
Datum publicatie
18 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:10679
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3232

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV. Beroep 2014 is niet-ontvankelijk ivm ontbreken procesbelang, 2012 en 2015 vernietigd hangende beroep. 2013 terecht opgelegd; geen bewijs voor aftrek specifieke zorgkosten, geen strijd met correctiebeleid, geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Recht op een immateriele schadevergoeding en een proceskostenvergoeding. Samenhangende zaken, minder dan 4 zaken.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/3232 tot en met HAA 19/3234 en HAA 19/2839

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 11 november 2017 aan eiseres voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 de hierna vermelde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar de hierna vermelde bedragen. Daarnaast zijn bij beschikkingen de hierna vermelde bedragen aan belastingrente in rekening gebracht.

Zaaknummer

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Belastingrente

HAA 19/3232

2012

€ 12.767

€ 88

HAA 19/3233

2013

€ 16.218

€ 82

HAA 19/3234

2014

€ 16.682

€ 52

HAA 19/2839

2015

€ 17.898

€ 6

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 mei 2019 de navorderingsaanslagen en beschikkingen als volgt verminderd:

Zaaknummer

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning

Belastingrente

HAA 19/3232

2012

€ 11.164

€ 10

HAA 19/3233

2013

€ 11.981

€ 1

HAA 19/3234

2014

vernietigd

vernietigd

HAA 19/2839

2015

gehandhaafd

gehandhaafd

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Verweerder heeft bij brief van 1 mei 2020 ten aanzien van delen van de bijlagen bij het verweerschrift een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder verwijzing naar haar uitspraken van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:880) en 19 december 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:11083) zijn partijen door de rechtbank geïnformeerd dat de 8:29-procedure achterwege is gebleven, omdat de uitkomst daarvan hen bekend is. Partijen hebben ingestemd met deze werkwijze (uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:4983). De rechter heeft in deze zaken geen kennis genomen van de ongeanonimiseerde stukken.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

HAA 19/3232 (2012)

1. Op 31 december 2013 is de aanslag voor het jaar 2012 conform de ingediende aangifte aan eiseres opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 1.810 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.

2. Nadat deze aftrek bij de navordering geheel werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar een bedrag van € 1.603 in aftrek toegelaten. Er is dus na het aanwenden van het rechtsmiddel bezwaar ten opzichte van de opgelegde (primitieve) aanslag per saldo een correctie op het belastbare inkomen van € 207 aangebracht. De belastingcorrectie bedraagt per saldo € 42.

3. Verweerder heeft eiseres geen vergoeding van de kosten van bezwaar toegekend.

4. Ter zitting bij de rechtbank heeft verweerder verklaard dat deze navorderingsaanslag na toetsing aan het correctiebeleid van de Belastingdienst administratief is vernietigd en dat de verminderingsbeschikking verzonden zal worden met dagtekening 13 november 2020. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij uitgaat van vernietiging van de navorderingsaanslag. De onrechtmatigheid van de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 is daarom niet langer tussen partijen in geschil. Het zelfde geldt voor de beschikking belastingrente.

HAA 19/3233 (2013)

5. Op 23 oktober 2014 is de aanslag voor het jaar 2013 conform de ingediende aangifte aan eiseres opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 4.237 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.

6. Nadat deze aftrek bij de navordering geheel werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar een bedrag van € 3.074 in aftrek toegelaten. Er is dus na het aanwenden van het rechtsmiddel bezwaar ten opzichte van de opgelegde (primitieve) aanslag per saldo een correctie op het belastbare inkomen van € 1.163 aangebracht. De belastingcorrectie bedraagt per saldo € 14.

7. Verweerder heeft eiseres geen vergoeding van de kosten van bezwaar toegekend.

HAA 19/3234 (2014)

8. Op 26 maart 2016 is de aanslag voor het jaar 2014 conform de ingediende aangifte aan eiseres opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 4.709 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.

9. Nadat deze aftrek bij de navordering geheel werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar vanwege een mogelijk ambtelijk verzuim de navorderingsaanslag vernietigd. De beschikking belastingrente is ook vernietigd.

10. Verweerder heeft eiseres een vergoeding van de kosten van bezwaar van € 508 toegekend.

HAA 19/2839 (2015)

11. Op 3 februari 2017 is de aanslag voor het jaar 2015 conform de ingediende aangifte aan eiseres opgelegd. Daarbij is een aftrekbaar bedrag van € 590 aan specifieke zorgkosten in aanmerking genomen.

12. Nadat deze aftrek bij de navordering geheel werd teruggenomen, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar deze navorderingsaanslag gehandhaafd. Er is dus na het aanwenden van het rechtsmiddel bezwaar ten opzichte van de opgelegde (primitieve) aanslag per saldo een correctie op het belastbare inkomen van € 590 aangebracht. De belastingcorrectie bedraagt per saldo € 109.

13. Verweerder heeft eiseres geen vergoeding van de kosten van bezwaar toegekend.

14. Ter zitting bij de rechtbank heeft verweerder verklaard dat deze navorderingsaanslag na toetsing aan het correctiebeleid van de Belastingdienst administratief is vernietigd en dat de verminderingsbeschikking verzonden zal worden met dagtekening 13 november 2020. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij uitgaat van vernietiging van de navorderingsaanslag. De onrechtmatigheid van de navorderingsaanslag ib/pvv 2015 is daarom niet langer tussen partijen in geschil. Het zelfde geldt voor de beschikking belastingrente.

Alle zaken

15. Tot de stukken van het geding behoort een stuk getiteld “CORRECTIEBELEID, Versie 2.1.” voorzien van de datum 30 maart 2011 (het correctiebeleid). Dat stuk heeft onder meer de volgende inhoud:

“1. ContextIn de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt.

[…]2. CorrectiebeleidEen bedrag van niet meer dan € 225 kan als een ‘gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:1. Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van € 225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige; […]3. Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen)”

16. In de aanloop naar het opleggen van de navorderingsaanslagen zijn aan eiseres vragenbrieven ten aanzien van de geclaimde aftrek voor specifieke zorgkosten gestuurd. Aangezien de gevraagde bewijsstukken van de kosten niet door eiseres werden verstrekt maakte verweerder daarop zijn voornemen tot navordering kenbaar en is nagevorderd. Ook daarna, bij het tegen de opgelegde navorderingsaanslag ingediende bezwaar verstrekte eiseres de bewijsmiddelen niet. Pas na de vooraankondiging van de voorgenomen beslissing op bezwaar zijn voor het eerst bewijsmiddelen verstrekt ten aanzien van de geclaimde specifieke zorgkosten.

17. Een van de tot het dossier in alle zaken behorende bewijsmiddelen is een verklaring die op 12 februari 2018 is ondertekend door een huisarts van een huisartsenpraktijk in [Z] . Op de verklaring is onder meer het volgende vermeld (de cursieve teksten zijn handgeschreven):

“VERKLARING 2012-2013-2014-

2015 1) Dhr. / Mevr…[X]….Geb…..[#]…. lijdt aan incontinentie/ onbedoeld vochtverlies[…]Aldus verklaard en ondertekend”

Geschil

18. In geschil is of het beroep over het jaar 2014 ontvankelijk is, of de navorderingsaanslag over het jaar 2013 vernietigd moet worden en welke proceskostenvergoeding voor beroep en bezwaar aan eiseres toekomt. Daarnaast verzoekt eiseres om een immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak in bezwaar en beroep in deze zaken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep 2014

19. Er is bij het beroep slechts sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat eiseres bij het beroep nastreeft voor haar feitelijke betekenis kan hebben. Indien de uitkomst van het beroep voor eiseres in concreto niet tot een voor haar gunstiger resultaat kan leiden, kan de bestuursrechter het beroep niet inhoudelijk behandelen en zal het

niet-ontvankelijk verklaard moeten worden1.

20. Eiseres stelt dat haar belang bij het beroep over het jaar 2014 is gelegen in haar stelling dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moet worden, omdat deze niet haar naam vermeldt. Verweerder stelt primair dat eiseres bij dit beroep geen procesbelang heeft en subsidiair dat het uit de wel op de uitspraak op bezwaar vermelde gegevens duidelijk moest zijn om wie het ging.

21. Het betoog van eiseres komt erop neer dat zij stelt een belang te hebben bij vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Dit belang ziet de rechtbank niet. Deze uitspraak op bezwaar houdt immers in dat (geheel) aan het bezwaar tegemoet gekomen wordt. De navorderingsaanslag is vernietigd, de beschikking belastingrente ook en de kosten van bezwaar zijn daarbij door verweerder vergoed. Nu de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard dat hij met het beroep niets anders of meer beoogt dan het maken van het formele punt, moet worden geoordeeld dat eiseres geen procesbelang heeft bij het ingestelde beroep. Het beroep inzake de navorderingsaanslag ib/pvv over 2014 moet daarom niet-ontvankelijk verklaard worden.

22. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het ontbreken van de naam van de cliënte van gemachtigde op de uitspraak op bezwaar in het onderhavige geval geen cruciaal gebrek vormt voor de geldigheid daarvan. Zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard kon hij via het op de uitspraak vermelde Burgerservicenummer in zijn administratie de bijbehorende cliënte vinden. De gemachtigde heeft namens zijn cliënte dan ook tijdig beroep in kunnen stellen. Er kon redelijkerwijs geen misverstand over bestaan, en het heeft na de bekendmaking van de uitspraak ook niet bestaan, voor wie deze uitspraak op bezwaar bestemd was. De uitspraak op bezwaar is daarom geldig2.

Navorderingsaanslagen 2012 en 2015

23. Vanwege de vernietiging van de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012 (zie onder 4) en ib/pvv 2015 (zie onder 14) dienen de beroepen die op die navorderingsaanslagen betrekking hebben gegrond te worden verklaard.

Navorderingsaanslag 2013, specifieke zorgkosten

24. De op een belastingplichtige drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten komen in aftrek op grond van artikel 6.1 van de Wet IB 2001. Op grond van artikel 6.17, eerste lid en onder g, van de Wet IB 2001, worden uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed aangemerkt als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Ingevolge artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 worden deze uitgaven in aanmerking genomen indien ze voortvloeien uit ziekte of invaliditeit en deze ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.

25. Eiseres stelt dat zij recht heeft op de aftrek voor extra kleding en beddengoed van € 310 en verwijst daarbij naar de verklaring van de huisarts. Verweerder heeft het recht op de aftrek betwist, omdat uit de verklaringen van de gemachtigde van eiseres en van de huisarts niet duidelijk genoeg wordt van welke aard het vochtverlies is en of daar een ziekte aan ten grondslag ligt. Verder wijst verweerder erop dat de jaartallen op de verklaring van de huisarts met de hand zijn bijgeschreven.

26. Aangezien eiseres stelt recht te hebben op een aftrekpost, rust op haar de bewijslast dat aan de voorwaarden hiervoor is voldaan. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier, in het bijzonder uit de verklaring van de huisarts en uit de verklaringen van de gemachtigde van eiseres, niet duidelijk is af te leiden of sprake is van incontinentie of van onbedoeld vochtverlies van andere aard. In de stukken in het dossier wordt de ene keer van incontinentie gesproken, de andere keer van onbedoeld vochtverlies, en de verklaring van de huisarts vermeldt “incontinentie/onbedoeld vochtverlies”. Van welke al dan niet onderliggende ziekte sprake is, is daarom onduidelijk. Ter zitting heeft de gemachtigde deze onduidelijkheid niet opgehelderd met zijn verklaring “onbedoeld vochtverlies/incontinentie staat er. Wat moet er nog meer staan?”. Gemachtigde heeft zich beroepen op een verklaring die geen uitsluitsel geeft of er sprake is van een ziekte of invaliditeit ten gevolge waarvan extra uitgaven voor extra kleding en beddengoed kunnen zijn gedaan. Deze onduidelijkheid moet naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiseres komen. Het was immers aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op deze aftrekpost. Zij is in deze bewijslast reeds hierom niet geslaagd, zodat geen recht bestaat op de aftrek voor extra kleding en beddengoed.

Navorderingsaanslag 2013, correctiebeleid

27. Nu geen recht bestaat op de aftrek voor extra kleding en beddengoed en aangezien eiseres in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen andere kosten of uitgaven die door de inspecteur als aftrek voor specifieke zorgkosten geweigerd zijn, blijft in beroep in beginsel sprake van een navordering van een belastingbedrag van € 14 en een correctie op het belastbare inkomen van € 1.163. Eiseres heeft echter ook aangevoerd dat de navordering in strijd is met het correctiebeleid van de Belastingdienst. Dit beleid houdt volgens eiseres in dat navordering achterwege moet blijven wanneer het nagevorderde belastingbedrag onder de correctiegrens van € 450 is komen te liggen. Eiseres wijst op de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 1 oktober 2020, LEE 19/993. Verweerder stelt daartegenover dat het correctiebeleid ook inhoudt dat bij een inkomenscorrectie van € 1.000 of meer nagevorderd wordt, ook als het belastingbedrag laag is. Mogelijk wordt hoger beroep ingesteld tegen de door eiseres genoemde uitspraak. Bovendien hebben Rechtbank Noord-Holland en het Gerechtshof Amsterdam (in zijn uitspraak van 26 augustus 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2990) geoordeeld dat bij enkel een inkomenscorrectie van € 1.000 de navordering in stand blijft, aldus verweerder.

28. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de genoemde uitspraak geoordeeld dat de navorderingsaanslag onder “de bedragen” blijft van het correctiebeleid en daarom moet worden vernietigd. In die zaak was geen sprake van een inkomen boven de correctiegrens en een belastingbedrag onder de correctiegrens. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat het Hof in deze uitspraak niet meer dan de feitelijke constatering deed dat beide bedragen onder de grens lagen, nu de kwestie als hier aan de orde met een hoger inkomensbedrag en een lager belastingbedrag niet voor lag. Niettemin acht de rechtbank, zoals zij in vaste jurisprudentie en anders dan Rechtbank Noord-Nederland heeft geoordeeld3, de uitleg juist dat een navordering gehandhaafd wordt indien ofwel het gecorrigeerde inkomensbedrag boven de correctiegrens voor het inkomen ligt ofwel het belastingbedrag boven de correctiegrens voor de belasting ligt. Zoals kan worden afgeleid uit punten 1 en 3 van dat beleid, bevat het correctiebeleid voor aanslagen twee afzonderlijke normen die elk voor zich tot uitvoering van de correctie leiden. Naar moet worden aangenomen is datzelfde bedoeld, zij het met hogere bedragen, voor het geval van navordering (zie punt 4 van het beleid). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verzamelinkomen een relevante waarde is voor diverse inkomensafhankelijke regelingen. De rechtbank acht het dan ook redelijk dat de Belastingdienst bij aanmerkelijke correcties van het verzamelinkomen de navordering wenst te handhaven, ondanks dat het belastingbedrag gering is. Dit brengt met zich dat de onderhavige navorderingsaanslag naar het oordeel van de rechtbank niet strijdig is met het correctiebeleid van de Belastingdienst.

Navorderingsaanslag 2013, vertrouwensbeginsel

29. Eiseres heeft ten slotte gesteld dat de navorderingsaanslag vernietigd moet worden, omdat de navorderingsaanslagen over andere jaren zijn vernietigd. Zoals verweerder onweersproken heeft gesteld is zulks uitsluitend om formele redenen gebeurd.

30. Of sprake is van een in rechte te beschermen vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij eiseres het vertrouwen hebben kunnen wekken dat een bepaalde aangelegenheid berust op een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur4. De bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van omstandigheden die een in rechte te beschermen vertrouwen opleveren, rust op eiseres. Nu geen aanwijzing bestaat dat de aanslagen in andere jaren zijn vernietigd om andere dan formele redenen, kan uit die enkele vernietiging niet worden opgemaakt dat verweerder in die andere jaren op inhoudelijke gronden akkoord was met het verlenen van de aftrek voor extra kleding en beddengoed. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Slotsom 2013

31. De navorderingsaanslag ib/pvv 2013 is terecht opgelegd.

Immateriële schadevergoeding

32. Eiseres verzoekt om toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn van twee jaar voor het doen van een uitspraak in bezwaar en beroep.

33. Een uitspraak in eerste aanleg is niet binnen een redelijke termijn gedaan als de rechtbank niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden5. Wat betreft de zaak over het jaar 2014 is geen sprake van een termijnoverschrijding in eerste aanleg, aangezien binnen twee jaren na de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres geheel aan haar bezwaren tegemoet is gekomen en de kosten van bezwaar daarbij zijn vergoed zoals verzocht6. Daarom geldt dat sprake is van drie met elkaar samenhangende zaken, aangezien zij gezamenlijk behandeld en beslist zijn en in hoofdzaak betrekking hebben op dezelfde onderwerpen. Het bezwaarschrift is ingediend op 27 december 2017, de uitspraak op bezwaar is gedaan op 29 mei 2019 en de rechtbank doet uitspraak op 11 december 2020. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden, zijn niet gesteld noch gebleken. In deze zaak is daarom de redelijke termijn overschreden met (afgerond) twaalf maanden. De overschrijding is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet hierop bedraagt de immateriële schadevergoeding in deze zaak in totaal € 1.000 (2 x € 500) en moet deze door verweerder vergoed worden.

Proceskosten

34. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep voor een bedrag van € 1.064. Dit bedrag is als volgt berekend.

35. Voor het beroep over het jaar 2014 bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De proceskosten voor het beroep in de zaken over de jaren 2012, 2013 en 2015 dienen vergoed te worden. Voor het jaar 2013 uitsluitend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Wegens samenhang van de zaken worden zij beschouwd als één zaak. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaken).

36. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, plaats indien het bestreden besluit (hier: de navorderingsaanslag) wordt herroepen (hier: vernietigd) wegens een aan het bestuursorgaan (hier: verweerder) te wijten onrechtmatigheid. Het moet bij die onrechtmatigheid gaan om feiten en omstandigheden ten aanzien van die herroeping waarvan verweerder bij het nemen van het bestreden besluit op de hoogte was of had moeten zijn7. Feiten en omstandigheden waarvan het bestuursorgaan pas in de bezwaarfase op de hoogte komt, leveren dus geen onrechtmatige herroeping van het bestreden besluit op.

37. Verweerder heeft deze kosten bij de uitspraak op bezwaar over het jaar 2014 al vergoed tot een bedrag van (2 x € 254 =) € 508. Ter zitting heeft verweerder toegezegd het verschil met het huidige bedrag per punt (2 x € 261=) € 14 aanvullend te willen vergoeden, omdat de navorderingsaanslag over het jaar 2015 werd opgelegd in strijd met het correctiebeleid en sprake is van samenhang met het bezwaar over 2014. Voor het vergoeden van de kosten van bezwaar over de jaren 2012 en 2013 bestaat volgens verweerder geen aanleiding, omdat deze navorderingsaanslagen in bezwaar enkel zijn verminderd vanwege pas in de bezwaarfase aangeleverde bewijsmiddelen voor de aftrek. Eiseres stelt in dit verband dat in de bezwaarfase sprake is van vier samenhangende zaken waarvoor de kosten vergoed moeten worden.

38. De rechtbank volgt partijen in hun opvatting dat in de bezwaarfase sprake was van vier samenhangende zaken. De procedures werden nagenoeg gelijktijdig gevoerd en gemachtigde kon in de bezwaarfase volstaan met nagenoeg dezelfde werkzaamheden. Er bestaat echter niet voor alle vier de zaken recht op vergoeding van de bezwaarkosten. De navorderingsaanslag ib/pvv 2013 werd namelijk in bezwaar uitsluitend verminderd vanwege pas in die fase overgelegde bewijsmiddelen (zie onder 16) en werd overeenkomstig het correctiebeleid opgelegd en gehandhaafd. Aangezien geen sprake was van een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan zijn er minder dan vier samenhangende zaken die voor vergoeding van de kosten van bezwaar in aanmerking komen en kan worden volstaan met het door verweerder gedane aanbod om een bedrag van € 14 aanvullend te vergoeden voor de kosten van bezwaar.

Beslissing

Rechtsmiddel