Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10804, AWB - 18 _ 2506

Rechtbank Noord-Holland, 16-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:10804, AWB - 18 _ 2506

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 september 2020
Datum publicatie
18 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:10804
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2506

Inhoudsindicatie

Indeling van reflectors (signaalplaten). De reflectors zijn niet aan te merken als deel van een aanhangwagen. De mechanische of elektrische werking van de aanhanger hangt niet noodzakelijkerwijs af van de aanwezigheid van de reflectors. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/2506

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 16 september 2020 in de zaak tussen

(gemachtigde: ing. [A] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 18 januari 2018 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt met nummer eindigend op [#] voor een bedrag van

€ 1.919,94 aan douanerechten op industriële producten.

Eiseres heeft op 14 februari 2018 bezwaar ingediend tegen deze utb.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2018 het bezwaar ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020 te Haarlem.

Namens Eiseres zijn verschenen ing. [A] , vennoot van eiseres, als gemachtigde, vergezeld van [B] , medevennoot en [C] , werkzaam bij [D] B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. [E] en mr. [F] .

Overwegingen

Feiten

1. Op 24 november 2017 heeft [D] B.V. (hierna: [D] ) als directe vertegenwoordiger voor eiseres een aangifte gedaan voor een zending reflectors. Deze goederen zijn aangegeven onder GN-code 9405 50 00 90, waarvoor 2,7 % aan invoerrechten geldt.

2. Naar aanleiding van een fysieke controle is met dagtekening 30 november 2017 aan eiseres als aangever een voornemen uitgebracht om de door [D] aangegeven GN-code 9405 50 00 90 te corrigeren naar GN-code 8714 99 90 89, waarvoor 6,5 % aan invoerrechten geldt.

3. Bij e-mail van 30 november 2017 heeft [D] namens eiseres op dit voornemen gereageerd. Volgens [D] is de voorgestelde correctie onjuist, omdat de reflectors expliciet bedoeld zijn voor gebruik op aanhangwagens en niet zoals GS-post 8714 voorschrijft voor delen en toebehoren van voertuigen of motorrijwielen als bedoeld bij de posten 8711 tot en met 8713.

4. Hierop heeft verweerder aan [D] per e-mail van 30 november 2017 bericht dat de reflectors moeten worden ingedeeld onder GN-code 3926 90 97 90, waarvoor eveneens 6,5 % aan invoerrechten geldt.

5. Hierop heeft [D] op 11 december 2017 per e-mail aan verweerder meegedeeld dat eiseres de indeling wil laten corrigeren naar GN-code 8716 90 90 90, waarvoor 1,7 % aan invoerrechten geldt. Als onderbouwing heeft [D] een schriftelijke verklaring van eiseres met dagtekening 6 december 2017 bij de e-mail gevoegd.

6. Verweerder heeft vervolgens conform het onder 4. vermelde voornemen voornoemde utb aan eiseres uitgereikt. De utb ziet op de volgende producten, waarbij de rechtbank zich voor de omschrijving van de producten heeft gebaseerd op de door partijen overgelegde productinformatie, de daarop ter zitting gegeven toelichting en de ter zitting overgelegde monsters van deze producten:

- een driehoekige signaalplaat, kleur rood met twee gaten;

- een rechthoekige signaalplaat, kleur oranje met een gat;

- een ronde signaalplaat, kleur oranje, zelfklevend.

De signaalplaten betreffen retro-reflectors van kunststof, waarin, in reliëf, kleine piramides zijn geperst. Het doel daarvan is het reflecterende vermogen te verhogen. De reflectors zijn niet voorzien van bevestigingsbouten. De reflectors worden als toebehoren op de markt gebracht.

Geschil

7. In geschil is de indeling van de reflectors in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN).

8. Eiseres stelt dat de reflectors dienen te worden ingedeeld onder

GN-code 8716 90 90 90 als “onderdelen van aanhangwagens” omdat de reflectors uitsluitend voor aanhangwagens zijn gemaakt, wettelijk verplicht op de aanhangwagen aanwezig dienen te zijn en daartoe zijn goedgekeurd. Zonder de wettelijk verplichte reflectors mag een aanhangwagen niet de openbare weg op en is sprake van een onveilige aanhanger, aldus eiseres. Zonder reflectors is voor een aanhanger ook geen EC Certificate of Conformity (COC) af te geven door de fabrikant, waardoor de aanhanger geen kenteken en/of chassisnummer kan verkrijgen. Dat leidt tot de conclusie dat de reflectors noodzakelijk zijn om een aanhangwagen veilig op de weg te kunnen laten functioneren, en de reflectors vormen daarom essentiële en wezenlijke (onder)delen daarvan zoals in GS-post 8716 genoemd. De reflectors zijn daarom niet als toebehoren aan te merken. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de utb.

9. Verweerder stelt dat de reflectors ingedeeld dienen te worden onder

GN-code 3926 90 97 90 als “artikelen van kunststof”. Gelet op de functie en werking van de reflectors, zijn deze niet als een deel van de aanhangwagen aan te merken, omdat de werking van het geheel niet afhangt van de aanwezigheid van de reflectors. De aanhangwagen functioneert namelijk goed zonder dat de reflectors op de aanhangwagen zijn bevestigd. Dat sprake is van veiligheidsreglementen, maakt dit niet anders. De onderhavige reflectors zijn reflectors zoals omschreven in de IDR-toelichting van GS-post 3926. Ze voldoen niet aan de omschrijving als weergegeven in de IDR-toelichting van GS-post 8716, omdat ze niet zijn voorzien van bevestigingsbouten. Voorts wordt de indeling van de reflectors in GN-code 3926 90 97 bevestigd door eerder afgegeven bindende tariefinlichtingen voor reflectors van dezelfde soort. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Relevante regelgeving

11. Post 3926 van de GN luidt – voor zover van belang – als volgt:

“3926 Andere artikelen van kunststof en artikelen van andere stoffen, bedoeld bij de posten 39.01 tot en met 39.14.

(…)

3926 90 – andere:

(…)

3926 90 97 – – andere:

(…)

3926 90 97 90 – – – andere.”

12. Post 8716 van de GN luidt – voor zover van belang – als volgt:

“8716 Aanhangwagens en opleggers; andere voertuigen zonder

eigen beweegkracht; delen daarvan:

(…)

8716 90 – delen:

(…)

8716 90 90 – – andere delen:

(…)

8716 90 90 – – – – andere

(…)

8716 90 90 90 – – – – – andere”

13. In de toelichting van de IDR bij GS-post 3926 staat in aantekening 4 – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Driehoekige signaalplaten voor reflectors, niet gemonteerd, moeten onder onderverdeling 3926.90 worden ingedeeld. Zij zijn vervaardigd uit rode kunststof waarin in reliëf, kleine piramides – dienende voor het verhogen van het reflecterend vermogen – zijn geperst (IDR).”

14. In de toelichting van de IDR bij GS-post 8716 staat in aantekening 4 – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Reflectors voor aanhangwagens, bestaande uit een driehoekige signaalplaat van een rode kunststof, waarin in reliëf, kleine piramides – dienende voor het verhogen van het reflecterend vermogen – zijn geperst, gevat in een montuur voorzien van bevestigingsbouten, moeten onder onderverdeling 8716.90 worden ingedeeld (IDR). Tarifering IDR 8716.90/1.”

Beoordeling van het geschil

15. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie recent HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).

16. Voor de indeling in GN-code 8716 90 90 90, die eiseres bepleit, is het noodzakelijk dat elk van de onderhavige reflectors kan worden aangemerkt als deel van een aanhangwagen als bedoeld in post 8716.

17. De GN, in de op deze zaak toepasselijke versie, definieert evenwel niet de begrippen „delen” en „toebehoren” in de zin van haar GN-hoofdstuk 87. Uit de rechtspraak van het HvJ blijkt echter dat het begrip “delen” de aanwezigheid impliceert van een geheel voor de werking waarvan deze delen onmisbaar zijn, en het begrip „toebehoren” de aanwezigheid impliceert van een verwisselbare uitrusting waardoor een apparaat voor speciale werkzaamheden kan worden aangepast of die het geschikt maakt voor bijkomende mogelijkheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine (de rechtbank verwijst naar de arresten van 19 oktober 2000, Peacock AG, C‑339/98, punt 21, van 7 februari 2002, Turbon International, C‑276/00, punten 30 en 32, en van 16 juni 2011, Unomedical A/S, C‑152/10, punt 29). Uit het arrest van het HvJ van 19 oktober 2000, C-339/98, Peacock AG (punt 21) volgt dat het woord “deel” de aanwezigheid van een geheel impliceert, voor de werking waarvan het noodzakelijk is. Uit het arrest van het HvJ van 19 juli 2012, C-336/11 Rohm & Haas (punt 35) volgt dat pas sprake is van noodzaak als de mechanische en elektrische werking van het geheel afhangt van de aanwezigheid van het product.

18. Uit de aangehaalde rechtspraak van het HvJ volgt ten eerste dat de enkele vermelding in de IDR-toelichting bij GS-post 8716 van reflectors voor aanhangwagens, bestaande uit een driehoekige signaalplaat, niet leidt tot indeling van de onderhavige reflectors in hoofdstuk 87. Deze toelichtingen vormen waardevolle hulpmiddelen bij de uitleg van de GN, maar zij zijn rechtens niet bindend en mogen de draagwijdte van een post niet wijzigen. De rechtbank zal daarom aan deze toelichting – wat daar verder ook van zij – voorbij gaan.

19. Uit de aangehaalde rechtspraak van het HvJ volgt dat de signaalplaten (driehoekig, rechthoekig en rond, van rode en oranje kunststof), om deze als deel van een aanhanger in de zin van post 8716 te kunnen beschouwen, voor de mechanische en elektrische werking van de aanhanger als geheel noodzakelijk dienen te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Dat de signaalplaten (nagenoeg) uitsluitend zijn gemaakt voor, althans hoofdzakelijk worden gebruikt op aanhangwagens, en aan bepaalde (keurings)eisen moeten voldoen, is blijkens de rechtspraak van het HvJ niet relevant voor de kwalificatie van de signaalplaten als deel van een aanhanger. Dat een aanhanger zonder signaalplaten, gelet op geldende voorschriften, op de openbare weg niet de functie kan (de rechtbank leest: mag) vervullen waarvoor hij meestentijds is bedoeld, is voor die kwalificatie ook niet voldoende. De mechanische of elektrische werking van de aanhanger hangt niet noodzakelijkerwijs af van de aanwezigheid van de signaalplaten. Eiseres verliest hier uit het oog dat de kwalificatie in de eerste plaats geschiedt aan de hand van beoordeling van voornoemde werking, hetgeen moet worden onderscheiden van veilig en voorgeschreven gebruik op de openbare weg met het oog op de wegenverkeerswetgeving. Dat de signaalplaten gelet op de wegenverkeerswetgeving voor gebruik van een aanhanger op, en mogelijk toelating tot, de openbare weg als essentieel en noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, maakt niet dat deze voor de werking van een aanhanger in mechanische en elektrische zin noodzakelijk zijn. Dat zonder signaalplaten voor een aanhanger geen certificaat en kenteken en/of chassisnummer zou kunnen worden verkregen, is daarom evenmin doorslaggevend; het belet mogelijk gebruik op de openbare weg maar niet de werking van een aanhangwagen op zichzelf.

20. Gelet op de onder 17 genoemde jurisprudentie van het HvJ en het vorenoverwogene volgt dat elk van de reflectors niet is aan te merken als deel van een aanhangwagen.

21. Eiseres heeft ter zitting gegevens overgelegd van een bindende tariefinlichting (hierna: bti) die door de bevoegde autoriteiten te Oostenrijk op 25 mei 2020 is afgegeven. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Classificatie-rechtvaardiging Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur (AV) 1, 3c en 6; Avisie op het geharmoniseerde systeem voor onderverdeling 8716 90 en onderverdeling 3926 90, lid 3; Toelichting bij post 8716.

Omschrijving van de goederen Retroreflectoren, geschikt voor zowel campers als niet-zelfrijdende aanhangwagens, bestaande uit een ronde signaalplaat gemaakt van roodgekleurd plastic, die is voorzien van piramidale verhogingen voor een betere reflectie van de stralen en is geïnstalleerd in een kunststof behuizing uitgerust met bevestigingsbouten. Afmetingen (D x H): 95 x 34 mm (volgens aanvrager)”

22. Het beroep van eiseres op de genoemde bti kan haar niet baten. Eiseres is immers geen rechthebbende van deze bti. Op grond van het arrest van het HvJ van 7 april 2011 in zaak C-153/10 (Sony Supply Chain Solutions) kan een bti evenwel door een andere persoon dan de rechthebbende als bewijs worden aangevoerd, mits sprake is van hetzelfde goed. Daar is in dit geval echter geen sprake van. Immers, deze reflector is, anders dan de onderhavige reflectoren, toegerust met bevestigingsbouten en wijkt qua hoogte (34 mm) wezenlijk af van de onderhavige reflectors (5,8 mm, 6,8 mm en 7 mm).

23. Gelet op bovenstaande moeten de reflectors naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ‘andere artikelen van kunststof’ onder GN-code 3926 90 97 90, nu de reflectors volledig bestaan uit kunststof. Het gelijk is derhalve aan verweerder.

24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. F. Kleefmann, leden, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel